Aan verdachten die niet meewerken aan een gedragskundig onderzoek, wordt wel degelijk geregeld tbs opgelegd, zegt senior-rechter Han Jongeneel van de Rechtbank Amsterdam. Jongeneel onderzocht vijftig gevallen van weigering. Daarbij werd 29 keer tot een tbs-maatregel besloten.
Jongeneel onderzocht vijftig zaken waarin een verdachte (geheel of gedeeltelijk) had geweigerd aan een persoonlijkheidsonderzoek mee te werken. Zijn volledige analyse is elders op deze site te lezen. Het onderzoek is niet volledig, benadrukt de rechter. Zo maakte de rechtszaak waarin de man die nu wordt verdacht van de moord op Anne Faber eerder tot 12 jaar cel werd veroordeeld, er geen deel van uit.
Niettemin concludeert Jongeneel dat in meer dan de helft van het aantal onderzochte gevallen tbs werd opgelegd, ondanks de weigering tot medewerking. In zes van de vijftig gevallen leidde de weigering tot een hogere straf. In vijftien gevallen werd tbs noch een hogere straf opgelegd.
Als een rechter ondanks het achterwege blijven van persoonlijkheidsonderzoek toch tot tbs besluit, is vereist dat hij een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens kan vaststellen, stelt Jongeneel. Dat kan op basis van relevante diagnoses in het verleden of op grond van andere omstandigheden. Zo kunnen deskundigen op basis van observaties, uitspraken doen over iemands persoonlijkheid, die voor de rechter voldoende grond zijn om tbs op te leggen.
Voorgeschiedenis
Als er wel aanwijzingen zijn dat er met verdachte ‘iets mis’ is, maar de weigering om mee te werken aan onderzoek maakt het onmogelijk een stoornis vast te stellen, terwijl er ook geen ‘voorgeschiedenis’ is die de rechter houvast geeft, zal het voor de rechter veelal niet mogelijk zijn tbs op te leggen. Dat betekent echter niet dat weigeren van medewerking alleen maar voordelen heeft, concludeert Jongeneel.
In verschillende uitspraken worden consequenties verbonden aan weigering van medewerking, te weten het opleggen van een hogere straf. Een heel duidelijk voorbeeld was het geval waarin levenslang werd opgelegd voor moord. Nadat de verdachte alsnog meewerkte aan persoonlijkheidsonderzoek, werd volledige toerekeningsvatbaarheid vastgesteld en bracht het hof de straf terug tot zestien jaar gevangenisstraf. Ook in vijf andere gevallen werd een hogere straf opgelegd, stelt de Amsterdamse rechter.