De hoogste ambtenaar van het ministerie van Veiligheid en Justitie bracht zowaar een nieuwtje mee naar het derde Congres Modernisering Wetboek van Strafvordering, half september in Den Haag. Namens zijn demissionaire minister vertelde secretaris-generaal Siebe Riedstra de verzamelde goegemeente dat nog even wordt gewacht met het aanbieden van de concepten aan de Raad van State.
Door Tanja de Vette
Het departement komt daarmee tegemoet aan de wens van alle betrokken partijen. Die drongen aan op ‘temporisering’. In de voortgangsrapportage van 25 september die Blok na het congres aanbood aan de Tweede Kamer, meldt hij dat de binnengekomen adviezen omvangrijk zijn en ‘de inzet van veel capaciteit en deskundigheid uitademen’. De komende maanden worden de adviezen over de Boeken 1 en 2 geanalyseerd en verwerkt in conceptwetsvoorstellen, aldus Blok. Ook worden wetenschappers ingeschakeld om de gevolgen van de nieuwe wetgeving voor de advocatuur te onderzoeken.
Immense klus
Nog even terug naar de voorgeschiedenis. Het huidige Wetboek van Strafvordering bestaat sinds 1926 en moet aan de huidige tijd worden aangepast. Door de jaren heen is het wetboek op veel deelonderwerpen gewijzigd; er zijn stukken weggehaald of verplaatst, waardoor de nummering niet meer klopt. Ook worden nu allerlei technologische opsporingsmiddelen gebruikt – waarvan men in 1926 het bestaan nog niet eens kon bedenken – die in het wetboek moeten worden opgenomen. Een immense klus.
In 2014 ging daarom het wetgevingsproject Modernisering Wetboek van Strafvordering van start. Op 30 september 2015 gaf het ministerie via een Contourennota van 110 pagina’s een schets van de voorgenomen veranderingen. Het voorgestelde nieuwe wetboek telt acht hoofdstukken. Boek 7: ‘Internationale samenwerking’ en Boek 8: ‘Tenuitvoerlegging’ zijn al in respectievelijk juni en februari 2017 door de Eerste Kamer aangenomen. De conceptvoorstellen van de Boeken 3 tot en met 6 – respectievelijk ‘Buitengerechtelijke afdoeningsvormen en vervolging’, ‘Berechting’, ‘Rechtsmiddelen’ en ‘Bijzondere procedures’ – gaan in november in consultatie.
De voorstellen voor Boek 1: ‘Strafvordering in het algemeen’ en Boek 2: ‘Het opsporingsonderzoek’ zagen in februari 2017 al het licht. Tot 1 juli had iedereen de tijd daarover consultatieadvies uit te brengen. Het waren deze adviezen die in september op het Haagse congres werden besproken.
NOvA
De NOvA schreef een advies van 75 pagina’s waarin onder meer aandacht werd gevraagd voor de positie van de verdediging ten opzichte van de andere procesdeelnemers.
Daarbij wijst de NOvA op het feit dat in het nieuwe wetboek de onderzoeksfase ‘naar voren wordt gehaald’. De rechter-commissaris in het vooronderzoek en de voorzitter van de rechtbank krijgen een actievere regierol. Zij kunnen de verdediging voor de zaak op zitting komt, vragen onderzoekswensen op te geven en daar ook een termijn aan verbinden. Daardoor hoopt de wetgever te voorkomen dat op zitting alsnog vertraging ontstaat als gevolg van aanhoudingsverzoeken voor het doen van meer onderzoek. Met de nieuwe werkwijze zijn alle onderzoekshandelingen immers al verricht en is het dossier compleet op het moment dat de zaak op zitting komt. Volgens de NOvA legt dat echter wel extra taken en verantwoordelijkheden bij advocaten neer, die niet voldoende in de voorstellen zijn opgenomen.
Rob van der Hoeven (1958) is, naast advocaat bij NautaDutilh, voorzitter van de adviescommissie Strafrecht van de NOvA. De beweging naar voren leidt tot praktische bezwaren, stelt hij: ‘Het biedt de verdediging in beginsel goede mogelijkheden om het strafdossier al in een zo vroeg mogelijk stadium te beïnvloeden. Maar van een raadsman kan niet verwacht worden dat hij zijn onderzoekswensen opgeeft als hij nog niet over het volledige dossier beschikt of nog niet precies weet waarvan zijn cliënt beschuldigd wordt. Het succes hiervan hangt dus in hoge mate af van de mogelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris om de processtukken snel en volledig aan te leveren.
In dit verband baart de doorbreking van de negentigdagenregel zorgen,’ vervolgt Van der Hoeven. ‘Daardoor wordt het immers mogelijk de termijn van voorlopige hechtenis – en dus ook de termijn waarbinnen het politieonderzoek moet zijn afgerond – te verlengen tot maximaal een jaar. Dat betekent dat ook processtukken weer later beschikbaar komen, waardoor ook het moment dat van de verdediging kan worden verwacht onderzoekswensen in te dienen, wordt opgeschoven.
Als de termijn waarbinnen het onderzoek moet worden voltooid wordt verruimd, dan kun je de klok erop gelijkzetten dat de procesdeelnemers hun (interne) deadline ook opschuiven. Gevolg zal zijn dat in veel zaken de duur van de voorlopige hechtenis wordt verlengd. Dat is onwenselijk, ook al omdat daarmee in meer gevallen ten onrechte een voorschot wordt genomen op de uiteindelijk door de rechter op te leggen straf. De onschuldpresumptie wordt daardoor ook minder in acht genomen,’ aldus Van der Hoeven.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis geldt als heet hangijzer bij de discussie over het nieuwe WvSv. In het concept van Boek 2 krijgt de rechter de mogelijkheid om ‘voorlopige vrijheidsbeperking’ van de verdachte te bevelen (artikel 2.5.4.1.1 e.v.). De schorsing van de voorlopige hechtenis verdwijnt. De NOvA staat positief tegenover het streven het aantal gevallen van voorlopige hechtenis terug te dringen, maar heeft niettemin ernstige bezwaren tegen het voorstel. Zo kan de voorlopige hechtenis – en dus ook de voorlopige vrijheidsbeperking – al worden opgelegd bij misdrijven vanaf een strafdreiging van twee jaar (art. 2.5.4.2.1 lid 1 juncto lid 2 Sv nieuw). Dat is een aanzienlijke verruiming ten opzichte van het huidige geschorste bevel van voorlopige hechtenis, die, als hoofdregel, pas bij misdrijven met een strafdreiging van vier jaar kan worden toegepast. De NOvA vindt het ook bezwaarlijk dat er geen enkele beperking is aangebracht in de vorm, mate of hoeveelheid van op te leggen voorlopige vrijheidsbeperkingen.
Voortgang
Wat er met alle adviezen, kritiekpunten en de uitkomsten uit de workshops van het congres in september gebeurt, is dus nog even afwachten. Dat hangt vooral van het nieuwe kabinet af. ‘Een aangepaste dienstregeling willen we aan de minister, welke er dan ook zit, voorleggen’, gaf secretaris-generaal Riedstra aan tijdens het congres. ‘U weet uit eerdere planningen dat ministers daar vaak een uitgesproken mening over hebben.’
In zijn voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer gaf demissionair minister Blok nog geen nieuwe, aangepaste planning aan: ‘Zodra een nieuwe planning is vastgesteld, zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd,’ aldus Blok in de brief.
De minister liet ook weten dat een offerte is uitgegaan aan wetenschappelijk onderzoekers en onderzoeksgroepen om de specifieke consequenties van de modernisering van het wetboek voor de advocatuur te onderzoeken. Uit de brief van Blok: ‘De modernisering van het wetboek heeft consequenties voor de rol en verantwoordelijkheid van de verdediging, bijvoorbeeld door de uitgebreidere regeling van het vooronderzoek. Ook de wijzigingen in de regeling van het hoger beroep kunnen consequenties hebben voor de rol van de verdediging. Een vraag is voorts in hoeverre rekening wordt gehouden met een verdachte zonder rechtsbijstand.’
‘Er moet gewoon goed naar alle voorstellen en adviezen gekeken worden’, benadrukt Jaap Baar (1989), sinds 6 oktober voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Jonge Strafrechtadvocaten (NVSJA) nog maar eens. Baar: ‘Als de bedoeling is dat dit nieuwe wetboek minimaal honderd jaar meegaat, zoals steeds werd gezegd, dan kunnen we beter wat tijd nemen. Ik heb het ook gemerkt in het bestuursrecht met de Wabo; die aangepaste wetgeving moest er ook snel doorheen worden gedrukt. Uiteindelijk is de Wabo veel later dan gepland ingevoerd omdat er behoorlijk wat aanpassingen gedaan moesten worden, omdat sommige dingen gewoon niet klopten. Ik zou dus zeggen: doe er liever iets langer over en dan in een keer goed.’
Dit artikel is verschenen in het Advocatenblad van oktober 2017. De hele editie is hier te lezen.