Vaak leeft de gedachte dat de verdediging slechts éénmaal appel kan instellen tegen een beslissing die betrekking heeft op de voorlopige hechtenis. Die gedachte is niet juist: er bestaan drie beroepsmogelijkheden.
Door Annick Diesfeldt, advocaat bij Cleerdin & Hamer Advocaten in Almere
De voorlopige hechtenis vangt aan met een door de rechter-commissaris verleend bevel tot inbewaringstelling (art. 63 Wetboek van Strafvordering, Sv). Daar kan geen rechtsmiddel tegen worden aangewend. Als de officier van justitie de (verlenging van de) gevangenhouding of gevangenneming vordert, kan de rechtbank worden verzocht die vordering af te wijzen en daarnaast de voorlopige hechtenis te schorsen. Wijst de rechtbank het verzoek tot afwijzing van de vordering af, dan bestaat op grond van artikel 71 lid 1 of 2 Sv de mogelijkheid daartegen éénmaal bij het gerechtshof op te komen. Het is dan raadzaam niet daarnaast ook appel in te stellen tegen de afwijzing van het schorsingsverzoek.
Naast dat het gerechtshof op grond van artikel 86 Sv ambtshalve bevoegd is om de voorlopige hechtenis te schorsen, staat het de verdediging namelijk vrij om bij het gerechtshof een nieuw schorsingsverzoek te doen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het gerechtshof niet pas dan over de bevoegdheid tot schorsing beschikt als de verdachte in appel is gegaan tegen een door de rechtbank afgewezen verzoek daartoe.[1]
Op deze manier kan aldus van het gerechtshof ook een oordeel over een schorsingsverzoek worden verkregen, zonder dat daarmee de tweede appelmogelijkheid van artikel 87 lid 2 Sv wordt verspeeld.
Die tweede mogelijkheid houdt verband met verzoeken tot opheffing en schorsing. De verdachte kan, ook al voordat de gevangenhouding of gevangenneming is bevolen, onbeperkt opheffingsverzoeken (art. 69 Sv) en schorsingsverzoeken (art. 80 Sv) bij de rechtbank indienen. In de praktijk wordt een dergelijk verzoek vaak ingediend nadat de gevangenhouding is bevolen, maar voordat het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen. Op grond van artikel 87 lid 2 Sv kan de verdachte – ook al heeft hij eerder gebruikgemaakt van de beroepsmogelijkheid van artikel 71 Sv[2] – één keer in beroep tegen ofwel de afwijzing van een opheffingsverzoek of de afwijzing van een schorsingsverzoek door de rechtbank.
Hoewel deze bepaling de verdediging dwingt een keuze te maken, kan ook in deze situatie – net als bij de eerste beroepsmogelijkheid – over beide verzoeken een oordeel van het gerechtshof worden verkregen. Om dat te bereiken, dient beroep te worden ingesteld tegen het afgewezen opheffingsverzoek, waarna bij het gerechtshof een nieuw schorsingsverzoek kan worden gedaan.
De derde en laatste beroepsmogelijkheid ziet op beslissingen over de voorlopige hechtenis die zijn genomen nadat het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen en die worden genoemd in artikel 406 lid 2 Sv. Beroep tegen de afwijzing van een schorsingsverzoek is niet mogelijk. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het feit dat artikel 87 lid 2 Sv die mogelijkheid wel biedt, dat niet anders maakt.[3]
Die bepaling ziet namelijk slechts op een door de raadkamer bij beschikking gegeven afwijzing van dat verzoek en dus niet op een door de zittingsrechter gegeven beslissing (een uitspraak in de zin van art. 138 Sv).
Dan leeft nog de vraag of de beperking om éénmaal appel te kunnen instellen alleen voor beschikkingen of ook voor uitspraken geldt. Nu de literatuur en jurisprudentie hierover geen eenduidig antwoord geven, roep ik u advocaten allen op beroep in te stellen tegen beslissingen van de zittingsrechter. Wellicht wordt na een uitgelokte cassatie in het belang der wet dan helderheid verschaft.
Als de wetgever in het nieuwe Wetboek van Strafvordering dan ook nog de mogelijkheden uitbreidt om een schorsingsverzoek door het gerechtshof beoordeeld te krijgen, kunnen de drie hiervóór besproken gekunstelde verzoeken in de toekomst achterwege worden gelaten.
Dit artikel is verschenen in het Advocatenblad van oktober 2017. De hele editie is hier te lezen.
VOETNOTEN
[1] HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3144, r.o. 4.3 en HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:255, r.o. 4.2.1.
[2] HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:255, r.o. 4.2.2.
[3] HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6526, r.o. 3.2.