De Hoge Raad heeft vrijdag een door de activistische ex-advocaat Meindert Stelling ingesteld cassatieberoep zonder nadere motivering verworpen. Volgens de Hoge Raad nopen de klachten van Stelling niet ’tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling’.
In 2013 verweet Stelling in een brief rechters gewetenloosheid, leugenachtigheid en corruptie. Dat leidde tot een dekenklacht, diverse tuchtzaken en recent uiteindelijk tot schrapping van Stelling als advocaat.
Bij de Hoge Raad stelde Stelling dat een deken zich niet zomaar mag bemoeien met zijn vrijheid van meningsuiting, tenzij is voldaan aan het legaliteitsvereiste. Ingrijpen op basis van artikel 46 van de Advocatenwet voldoet daar volgens hem niet aan, aangezien dat artikel onvoldoende precies zou zijn geformuleerd.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad bevestigt in zijn conclusie de juistheid van de eerdere uitspraak van het Hof Den Haag. ‘Dat de gedragsnorm in artikel 46 Advocatenwet (…) een betrekkelijk open formulering heeft gekregen, behoeft geen beletsel te zijn om deze wettelijke bepaling te gebruiken als grondslag voor een beperking (door de tuchtrechter) van de vrijheid van meningsuiting,’ oordeelt hij.
De procureur-generaal wijst op het gebruik van open normen in het strafrecht, bijvoorbeeld bij smaad of discriminerende uitlatingen. ‘Ook daar gaat het om een betrekkelijke open formulering in de wet, hetgeen niet wegneemt dat de (straf)rechter heel wel in staat is gebleken daaraan een zinvolle invulling te geven. Daaraan doet niet af dat in een concreet geval stevig kan worden gediscussieerd over de vraag of de desbetreffende uitlating inderdaad in strijd met de gedragsnorm is.’
Hij stelt verder nog dat de vrijheid van spreken van de advocaat niet alleen berust op het voor iedereen geldende grondrecht, ‘maar ook op een oude traditie van onafhankelijkheid van advocaten en een daaraan gekoppelde vrijheid van de advocaat bij de inrichting van zijn pleidooi’.