Omwille van rechtzoekenden moet de advocatuur zich onderscheiden, stelt David de Knijff, deken van de Haagse Orde van Advocaten. Hij omschrijft de advocatuur als ‘een modern gilde’.
‘Vorig jaar verscheen in opdracht van het ministerie van – toen nog – V&J het WODC-onderzoeksrapport Juridische beroepen in de toekomst, ontwikkelingen binnen advocatuur, notariaat en gerechtsdeurwaarderij. Dit lezenswaardige rapport gaat over trends die zich de komende tien jaar kunnen voordoen en die mogelijk gevolgen hebben voor de toegankelijkheid en kwaliteit van de dienstverlening op juridisch gebied en de publieke belangen die met die dienstverlening in het geding zijn. Het rapport bevat geen aanbevelingen, maar biedt aandachtspunten voor consultatie en discussie.
De integrale benadering van rechtshulp als commodity, als dienst die wordt verleend door een heterogeen samengestelde sector, doet de vraag rijzen waarin de advocatuur zich kan onderscheiden van andere – nu al opkomende – vormen van juridische dienstverlening c.q. dienstverleners, mede in het licht van de steeds verdergaande digitalisering. Wat is nu – om een term uit het rapport te gebruiken – ons unique selling point?
In mijn optiek gaat het bij de beantwoording van deze vraag er niet (zo zeer) om hoe de advocatuur als dienst of product zich tot die andere dienstverleners verhoudt. Ook een juridisch adviesbureau kan – al dan niet digitaal – juridische vragen beantwoorden, adviseren en juridische documenten opstellen. Die dienstverlening zal zich – al naar gelang de behoefte in de markt – kunnen differentiëren (consumenten, ondernemers, investeerders etc.), specialiseren (consumentenzaken, wonen en werk, sociale zekerheid pensioen, omgevingszaken, vastgoed, intellectuele eigendom, bedrijfsovernames, financieringen etc.). Die dienstverlening zal zich ook kunnen committeren aan systemen die kwaliteit waarborgen.
Ik denk dat het daarom een valkuil is om de nadruk te leggen op de advocatuur als een beroepsgroep die gaat voor kwaliteit en alleen maar te propageren dat de balie door haar hoge organisatiegraad en toezicht beter dan anderen in staat is die kwaliteit te leveren. Er zijn ook hele goede bedrijfsjuristen. Er is geen reden te veronderstellen dat andere juridische dienstverleners niet ook (per bedrijfstak/specialisme) kwalitatief onderscheidend zouden kunnen zijn en niet ook toezicht op kwaliteit en de bevordering daarvan zouden kunnen organiseren. Misschien is de balie op dit punt nog wel onderscheidend vanwege het togaeffect, de beroepsopleiding permanente scholing, die al tientallen jaren door de Orde wordt georganiseerd en waaraan in Orde-verband wordt deelgenomen. Maar op een gegeven moment, wanneer andere dienstverleners zich hebben ‘opgewerkt’, is dat niet meer of in veel mindere mate het geval, zeker als door steeds slimmere zoeksystemen de toegevoegde waarde van de advocaat (‘ambachtelijke, excellente jurist’) als geringer wordt gepercipieerd.
De vraag zou moeten zijn: waarom zijn er advocaten?
Het gaat dan niet om de verhouding tot andere diensten, maar om de verhouding tot de rechtsstaat. De wetgever heeft de advocaat aangewezen om de vrijheid van de burger te verdedigen en om de toegang tot de rechter en het recht op een eerlijk proces te waarborgen. De advocaat is aangewezen als de raadsman, tot wie de burger zich kan wenden met de zekerheid dat deze uitsluitend zijn belang behartigt met de zekerheid van absolute geheimhouding. Die opdracht maakt dat het beroep van advocaat tot een ambt, en niet (zozeer) een dienst (dat laatste is niet zonder belang, maar in dit perspectief toch een bijkomstigheid). Dat is niet anders voor advocaten die zich met advieswerk bezighouden, nu daarmee conflicten en processen worden voorkomen. Dit domein vormt het tegenwicht tegen macht van de overheid, van instituties en instellingen en in private verhoudingen tussen burgers en bedrijven onderling. In volstrekte onafhankelijkheid. Dat betekent ook dat een advocaat, ook onder grote druk van de buitenwacht of van zijn cliënt, “nee” moet kunnen zeggen.
Unique selling point? Het gaat hier niet om iets wat advocaten verkopen. Geen commodity, maar een verantwoordelijkheid die de samenleving van hen verlangt. Zonder welke de rechtsstaat niet behoorlijk kan functioneren. Een taak die alleen aan een door kernwaarden gebonden en onderling verbonden groep kan worden toevertrouwd. Een ‘elite’ in de goede zin van het woord (die – zoals minister J&V Ferdinand Grapperhaus in zijn boek “Rafels aan de rand van de rechtsstaat” schrijft – zich steeds bewust is van zijn verantwoordelijkheid en daarnaar handelt). Dat is geen exclusiviteit, in de zin van uitsluiting, ‘closed shop’ of monopolie (weer zo’n economisch begrip). Iedereen die voor die taak en verantwoordelijkheid kwalificeert, heeft toegang tot deze groep, “een modern gilde”, zoals mijn voor-voorganger Ernst van Win altijd zei.
Dit gegeven blijft overeind – is te meer noodzakelijk – bij voortschrijdende digitalisering en de komst van robots. In een “algorithmocratie” kunnen burgers en bedrijven eerder in de knel raken (“de computer heeft altijd gelijk”, identiteitsfraude etc.). Dat advocaten door slimmere software toegang hebben tot meer (juridische) informatie, deze sneller en beter kunnen analyseren en combineren en goedkoper kunnen werken, maakt de dienstverlening anders. Er zullen ook diensten zijn waarvoor een advocaat niet meer nodig is. Maar hun taak en verantwoordelijkheid verandert daardoor niet. Het digitale ‘oordeel’ is gebaseerd op bestaande vergelijkbare gevallen. Maar de computer kan niet een andere richting inslaan, “omgaan”. Kennis van het recht valt met digitalisering te vergroten, maar de toepassing van het recht is mensenwerk, moet dat ook zijn om aanspraak te kunnen maken op legitimiteit.
Omdat digitalisering de rechtspraak niet kan vervangen, zijn advocaten nodig, als filter en om de zaak op behoorlijke wijze aan de rechter te presenteren. Om te voorkomen dat de rechtspraak overspoeld wordt door zaken of vastloopt. Daardoor zou een rechtstekort ontstaan. Dat wil niet zeggen dat het procesmonopolie niet zou kunnen worden verkleind, maar dan moet het rechtsgebied zich daar wel voor lenen. Veel wetgeving is te complex.
Vereenzelviging met en het opgaan in een grote sector van juridische dienstverleners van allerlei pluimage, waarvan sommigen zich op of over de grens bevinden van allerlei vormen van zakelijk en financieel advies, maakt diffuus waar advocaten voor (behoren te) staan. Kernwaarden eroderen tot – met afvinklijstjes te toetsen – open criteria van dienstvaardigheid, communicatie met de ‘klant’ en klanttevredenheid. Die aspecten zijn als onderdeel van onze kwaliteit van belang, maar niet onderscheidend.
En hoe zal het toezicht op deze dienstensector eruit gaan zien? Zal die niet op veel grotere afstand staan dan het huidige toezicht op de advocatuur? ‘Protocolisering’, gedigitaliseerde processen, grofmazige handhaving, het geautomatiseerd opleggen van bestuurlijke boetes en marginale toetsing door de bestuursrechter. Het handhaven van onze kernwaarden vergt maatwerk, een zaakgebonden afweging en een volledige toetsing van de desbetreffende normen door een gespecialiseerde tuchtrechter.
Wij zijn onderscheidend en zullen dat moeten blijven. Niet omwille van onszelf, maar omwille van de rechtzoekende.’