Het huidige ‘moderne’ publieke strafrecht is begin negentiende eeuw ingevoerd. Misdaden in de westerse wereld zijn veranderd van intermenselijke conflicten in schendingen van door de staat afgekondigde en strafrechtelijk gesanctioneerde rechtsnormen.1 De uit misdaad ontstane conflicten zijn ontnomen aan mensen die daarbij de primaire partijen zijn: de dader en het slachtoffer. In het huidige strafrecht ligt alleen de nadruk vaak op de stelling dat de dader iets negatiefs verdient.

In het herstelrecht ligt de nadruk vooral op de stelling dat slachtoffer en gemeenschap behoefte hebben aan iets positiefs, waarbij onder omstandigheden bij tussenkomst van de rechter vrijheidsbeneming van de dader overigens nog steeds aan de orde kan komen. Herstelrechtspioniers als Christie, Hulsman en Bianchi pleitten al in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw om de dader en het slachtoffer actief te betrekken bij het strafproces, om vooral herstel van door de misdaad geschonden relaties mogelijk te maken.2

Al jaren geleden deed bemiddeling in Nederland óók in strafzaken zijn intrede. Herstelrecht in een strafrechtelijke context neemt in Nederland een hoge vlucht. Herstelrecht is een ruime term, maar het gaat telkens om alternatieve geschiloplossing.3 Het begon in de Nederlandse wetgeving in 2011 met het recht van het slachtoffer op bemiddeling.4 Hierop volgende een aantal nieuwe succesvolle pilots met bemiddeling in strafzaken in Amsterdam en nadien verspreid over Nederland. De Tweede Kamer besloot in het najaar van 2016 om bemiddeling in strafzaken uit te rollen over het hele land en daarvoor gelden beschikbaar te stellen in de justitiebegroting. Per 1 april 2017 heeft de wetgever met het oog op de Richtlijn minimumnormen slachtoffers voor het eerst in de geschiedenis een definitie van ‘herstelrecht’ opgenomen in artikel 51a lid 1 onder d Wetboek van Strafvordering (Sv): ‘het in staat stellen van het slachtoffer en de verdachte of de veroordeelde, indien zij er vrijwillig mee instemmen, actief deel te nemen aan een proces dat gericht is op het oplossen van de gevolgen van het strafbare feit, met de hulp van een onpartijdige derde’. Herstelrecht kan dus meer inhouden dan alleen bemiddeling.5

In de literatuur wordt ter verdediging van een verdere verankering van het bestaansrecht van herstelrecht betoogd dat dit in het belang van slachtoffers is. Herstelrecht zou ook van waarde zijn voor verdachten c.q. daders, want herstelrechtelijke voorzieningen zouden effectiever zijn in termen van recidivereductie waardoor de maatschappelijke opbrengst nog meer stijgt.6 Herstelgerichte praktijken als slachtoffer-daderbemiddeling en groepsconferenties kunnen in beginsel in elke fase van het strafproces plaatsvinden, dus ook in de fase van berechting en tenuitvoerlegging van straffen.7

Herstelrecht in de praktijk

In het vervolg van dit artikel zal een recente, bijzondere strafzaak waarin een zogeheten ‘A-feit’ (verkrachting) aan de orde komt worden besproken waarin gedurende de vervolgingsfase een mediationtraject heeft plaatsgevonden.

Het doel is te illustreren dat (ook) strafzaken waarin het slachtoffer en de verdachte onmetelijk ver uiteen zijn gedreven zich onder omstandigheden tóch kunnen lenen voor een herstelgerichte benadering. Wij zullen de lezer proberen (nog meer) te overtuigen dat meer emotie en empathie in het strafrecht zo gek nog niet is. De strafrechtadvocaat blijkt ook in procedureel opzicht wel voortdurend actief te moeten zijn om een en ander in goede banen te leiden.

Linaeus

In deze strafzaak stond een 27-jarige man uit Litouwen, hierna aangeduid met het pseudoniem Linaeus, terecht voor de Rechtbank Gelderland wegens ‘verkrachting’ c.q. ‘aanranding’. De rechtbank veroordeelde deze man uiteindelijk wegens verkrachting tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, de officier van justitie had dertig maanden gevangenisstraf geëist.8 De rechtbank overwoog op het punt van de stafafdoening onder meer dat niet sprake was van een ‘klassieke verkrachting’, de man was first offender en de bevindingen van de NIFP-psycholoog geven geen aanleiding tot zorgen (de man was naar aanleiding van een eerdere pro-formazitting al in vrijheid gesteld).

De casus is markant, afgaande op de door de rechtbank vastgestelde feiten die in belangrijke mate zijn gebaseerd op de verklaringen van de aangeefster c.q. het slachtoffer.9

Aangeefster zou in de vroege ochtend van 16 oktober 2016 langs de openbare weg waar zij reed met haar auto een persoon hebben zien lopen. Aangeefster stopte en gaf een lift. Later bleek aangeefster dat het een man was, Linaeus, met wie zij had besloten te rijden. Aangeefster kwam uiteindelijk op een donkere parkeerplaats uit, waarna Linaeus haar zou hebben gedwongen tot het plegen van allerlei seksuele handelingen.

Linaeus en de aangeefster c.q. het slachtoffer hebben gedurende het vooronderzoek op basis van vrijwilligheid bij tussenkomst van de rechtbank deelgenomen aan mediation.10

Ondanks de op veel punten meewerkende opstelling van Linaeus in deze zaak legde hij geen ‘gave bekentenis af’. Desondanks wenste Linaeus wel mee te werken aan een herstelrechtelijk traject om af te wachten of hij aangeefster zou herkennen en uit respect voor de positie van aangeefster.

Het initiatief tot bemiddeling ging in eerste instantie uit van de verdediging in deze strafzaak. De zaaksofficier van justitie en de slachtofferadvocaat van aangeefster bleken hiervoor open te staan, met name gelet op de mogelijk positieve uitwerking van een herstelrechtelijk traject op de psyche van aangeefster. Het mediationtraject bleek op onderdelen succesvol uit te pakken.

De eindovereenkomst d.d. 26 juli 2017 die naar aanleiding van het doorlopen mediationtraject is opgesteld, is interessant. Uit deze overeenkomst volgt onder andere:

– ‘Linaeus biedt aan om, zodra hij vrijkomt, Nederland zo snel mogelijk te verlaten, zodat ze hem niet onverwachts tegenkomt. Mocht hij in afwachting van de inhoudelijke behandeling in vrijheid worden gesteld, dan wil hij het liefst in zijn thuisland, Litouwen, wachten op het vervolg. Aangeefster vindt dit een geruststellende gedachte (…).’

– ‘Dit gesprek heeft aangeefster goed gedaan en helpt haar bij haar emotionele verwerking.’11

Tijdens de gehouden inhoudelijke terechtzitting in deze zaak d.d. 13 september 2017 bleek (opnieuw) dat de rechtbank niet in het bezit was van de stukken die de mediator had verzonden aan het mediationbureau. De verdediging kwam er tijdens deze zitting achter dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer de stukken niet in haar dossier had. Hieruit volgt dat de strafrechtadvocaat te allen tijde alert moet zijn of het dossier van de rechters compleet is, onder omstandigheden zoals in deze strafzaak moet alsnog formeel worden verzocht om de stukken te voegen bij de processtukken.

Dit is een voor de strafpraktijk belangrijk procedureel punt. Hoe kan de rechtbank anders ex artikel 51h lid 2 Sv eventueel rekening houden met de overeenkomst die het slachtoffer en de verdachte hebben gesloten naar aanleiding van een geslaagde bemiddeling? Kennelijk kunnen procespartijen in het strafproces niet zonder meer ervan uitgaan dat stukken die rechtstreeks door de ingeschakelde (gecertificeerd) mediator worden ingezonden aan het mediationbureau meteen worden gevoegd in het strafdossier.

De rechtbank overwoog in zijn eindvonnis in een afzonderlijke alinea dat in deze zaak een mediationtraject was doorlopen. Daaruit achtte de rechtbank van belang: ‘Verder heeft verdachte in het kader van het mediationtraject op verzoek van aangeefster (…) Nederland verlaten.’ De verdachte heeft zijn woord dus gestand gedaan, zo overwoog de rechtbank impliciet. Overigens is een vordering schadevergoeding niet onderdeel geweest van de mediation, op dat onderdeel heeft aangeefster zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces (er volgde een gedeeltelijke toewijzing van de in het strafproces gevorderde schadevergoeding).

Uit deze casus valt onder meer af te leiden dat zowel de verdachte als de aangeefster over en weer ‘winst’ kan behalen uit een herstelrechtelijk traject, ook al zijn hun verklaringen in de strafzaak niet één op één met elkaar te verenigen. Een (deels) ontkennende houding van de verdachte hoeft niet tot secundaire victimisatie (en intimidatie) te leiden bij de aangeefster c.q. het slachtoffer, zelfs niet in ernstige strafzaken. Integendeel.

Een belangrijke voorwaarde is dat het herstelrechtproces zorgvuldig onder begeleiding van een deskundig en onafhankelijk mediator verloopt.

Missie gaat door: law in action én law in te books

In het Advocatenblad van september 2017 werd aan de orde gesteld dat de ‘holistische advocaat’ meer en meer in opkomst is. Onder ‘holistische’ advocaten bevinden zich advocaten die actief zijn op het terrein van herstelbemiddeling. Reguliere en ‘holistische’ advocatuur vullen elkaar aan. Het is meer dan ooit van belang dat strafrechtadvocaten beide werelden tenminste voldoende kennen. Strafrechtadvocaten die verdachten bijstaan, kunnen uiteindelijk de beslissingen van rechters beïnvloeden indien een herstelrechtvoorziening met succes is ingezet. Zo blijkt ook uit de in dit artikel beschreven casus.

Het valt zeer te prijzen dat een werkgroep bestaande uit vijf mensen van Stichting Restorative Justice Nederland en Maastricht University begin dit jaar een wetsvoorstel strekkende tot de invoering van een herstelgerichte afdoening via bemiddeling in strafzaken in het Wetboek van Strafvordering hebben aangeboden aan de leden van de Tweede Kamer.12 Naar verluidt lopen op dit moment gesprekken tussen de werkgroep en verscheidene Kamerleden om te zien wat de mogelijkheden tot implementatie van het wetsvoorstel zijn. Op die manier zou herstelrecht in Nederland een steviger basis in het recht krijgen, zodat rechtsgelijkheid en rechtszekerheid in Nederland kunnen worden gewaarborgd. Law in action heeft law in the books nodig – en vice versa.

Herstelrecht is een ‘onzekere onderneming’ buiten het directe zicht van de rechtszaal. Dat zal het blijven, maar de charme ervan is inmiddels wel bewezen. De maatschappij heeft herstelrecht nodig om het strafrecht weer menselijker en minder gestandaardiseerd te maken. Als het herstelproces (op onderdelen) succesvol blijkt, dan is het namelijk reeds van toegevoegde waarde gebleken. Durf er dus in zaken die zich ervoor lenen aan te beginnen. Dat is zeker niet in elke strafzaak, maar wel in meer zaken ben ik van overtuigd dan nu het geval is.

Het strafrecht komt zo weer dichterbij de leefwereld van mensen, vooropgesteld primair betrokken slachtoffers en (eventuele) daders.13

In afwachting van extra law in the books geldt voor strafrechtadvocaten en andere professioneel betrokkenen in het strafproces: hand aan de ploeg! Wat mij betreft mag dit aan de essentiële eigenschappen voor een goed strafrechtadvocaat worden toegevoegd.

Door Alrik de Haas, strafrechtadvocaat bij OMVR advocaten, hoofddocent Strafrecht voor de beroepsopleiding van de Nederlandse orde van advocaten en bestuurslid van Stichting Mens en Strafrecht (MENS).


NOTEN

  1. Claessen, Misdaad en straf. Een herbezinning op het strafrecht vanuit mystiek perspectief, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2010, hoofdstukken 2 en 3.
  2. Christie, ‘Conflicts as Property’, British Journal of Criminology 1977 (1), p. 1-15; L.H.C. Hulsman, Afscheid van het strafrecht. Een pleidooi voor zelfregulering, Houten: Het Wereldvenster 1986; H. Bianchi, Gerechtigheid als vrijplaats. De terugkeer van het slachtoffer in ons recht, Baarn: Ten Have, Baarn 1985.
  3. Van oorsprong werd de term ‘herstelrecht’ gebruikt in het civiele recht, ook wel aangeduid met de termen mediation, ADR, restorative justice en herstelbemiddeling.
  4. Het huidige artikel 51h Sv, nadat eerste pilots succesvol bleken.
  5. De wetgever gaat er dus expliciet van uit dat herstelrecht geschiedt op basis van vrijwilligheid en autonomie van betrokkenen. Als één van de partijen (uiteindelijk) niet wenst deel te nemen aan een herstelrechtelijke voorziening dan zal worden teruggevallen op het ‘klassieke strafrecht’ waarbij overigens ook nog enige ruimte is voor maatwerk. (Vgl. artikel 22c Sr, artikel 36f, Sr en artikel 51f Sv.)
  6. Door vroegtijdige inzet van bemiddeling in strafzaken, al in de opsporings- of vervolgingsfase, wordt bovendien de druk op de rechter verkleind.
  7. Zie mr. dr. Claessen, J.A.A.C. & mr. H.T. de Haas, ‘Herstelrecht in theorie en praktijk – Een introductie met een missie’, in: Surinaams Juristenblad september 2017. In dat artikel is door middel van een uitgebreid theoretisch en praktijkgericht kader uiteengezet wat herstelrecht inhoudt en welke meerwaarde het in praktijk voor daders, slachtoffers en gemeenschap kan hebben.
  8. De raadkamer gevangenhouding nam overigens niet langer voldoende ‘ernstige bezwaren’ aan ten aanzien van de primair ten laste gelegde verkrachting.
  9. Zie eindvonnis Rechtbank Gelderland 27 september 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:5008 te downloaden via https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2017:5008&showbutton=true.
  10. De terugkoppeling met stukken hiervan zijn d.d. 27 juli 2017 door de mediator mw. mr. Kim Roelofs verzonden aan de rechtbank en het mediationbureau.
  11. Linaeus bood aangeefster aan meer dan uiteindelijk overeengekomen is te willen betekenen. De aangeefster gaf in de kern aan het te willen houden bij het slachtoffer-dadergesprek.
  12. Blad, J., J.A.A.C. Claessen, G.J. Slump, A. van Hoek & Th. de Roos, Voorstel van Wet strekkende tot de invoering van een herstelgerichte afdoening via bemiddeling in strafzaken in het Wetboek van Strafvordering, inclusief Memorie van toelichting, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2017. Het wetsvoorstel is tot stand gekomen in samenwerking met een denktank bestaande uit ongeveer tachtig mensen werkzaam in de rechtswetenschap en/of ‑praktijk.
  13. Zie het lezenswaardig artikel over de faillietverklaring van ons huidige strafrecht: mr. dr. J.A.A.C. Claessen, ‘Een gezonde geest in een gezond misdaadrecht’, in: Tijdschrift Conflicthantering 2017/4 (Sdu).
Advertentie