Misschien beschouwde de vader zijn dochter nog te veel als klein kind, misschien zag hij haar juist te veel als vrouw. Misschien was het zijn ex-vrouw die haar influisterde dat het niet kon dat papa de badkamer binnenkwam als zij onder de douche stond. Hoe dan ook, aan mr. X de schone taak om de rechter te vertellen dat de dochter niet meer met haar vader wil omgaan.
Mr. X schrijft: ‘In januari 2017 heeft de vrouw – mede op verzoek van [de dochter] – de man per e-mail al erop aangesproken dat [de dochter] nog steeds bij hem in bed slaapt. Onlangs heeft [de dochter] haar moeder verteld het onaangename gevoel te hebben in haar slaap door haar vader te zijn betast. Ook heeft [de dochter] haar moeder verteld dat de deur van de badkamer van vader niet op slot mag en dat vader, terwijl zij staat te douchen, gewoon binnenkomt waarbij zij in een hoekje wegkruipt om vooral niet naakt gezien te worden door haar vader. Maar ook gebeurtenissen zoals het moeten zwemmen zonder bovenstukje of T-shirt aan, waarbij door vader opnames zijn gemaakt die met zijn vriendenkring worden gedeeld, zijn gebeurtenissen die maken dat [de dochter] zich absoluut niet veilig voelt bij haar vader en dus ook niet meer naar hem toe wenst te gaan.’
De voorzieningenrechter schorst de omgangsregeling. Niet omdat hij grensoverschrijdend gedrag aannemelijk acht en ook niet omdat hij twijfelt aan de goede bedoelingen van de vader en diens liefde voor zijn dochter. Wel heeft hij de dochter gesproken en is het duidelijk dat ze ‘in deze levensfase niet gedwongen wil worden om omgang met haar vader te hebben. Niet uitgesloten kan worden dat zij daarin al dan niet onbewust wordt beïnvloed door haar moeder, maar dat doet niet af aan de omstandigheid dat [de dochter] zich niet comfortabel voelt bij de (mogelijk kinderachtige) manier waarop haar vader met haar omgaat (…)’.
De vader klaagt over mr. X; hij zegt onder meer dat ze feiten heeft geponeerd waarvan ze wist dat die niet klopten en dat ze hem onnodig heeft gegriefd.
Maar ondanks de strengere eisen die aan advocaten in familiezaken worden gesteld, doorstaat mr. X de toets met gemak. Mr. X mocht afgaan op de feiten zoals haar cliënte die had verschaft. Ze had de ervaringen van de dochter niet als feit gepresenteerd, maar als een stelling van haar cliënte, en die stelling was functioneel voor de zaak die ze bepleitte. De klacht is kennelijk ongegrond, maar verzet is nog mogelijk.