Plaats van handeling: debatcentrum Spui25 op dinsdagavond. Onderwerp: “Beroeps(z)eer aan de Zuidas: de commerciële advocatuur onder de loep.” Aanwezig: onder meer afgevaardigden van Nauta Dutilh en De Brauw. Grote afwezige wegens ziekte: Hubert-Jan van Boxel, oud-notaris bij onder meer De Brauw Blackstone Westbroek en Loyens & Loeff, wiens recente boek “De groenteboer uit Den Haag” de aanleiding is voor het debat.
In zijn boek geeft Van Boxel een grimmig beeld van hoe het er binnen de grote advocatenkantoren aan toe gaat. Advocaten laten hun clienten opdraaien voor buitensporige kosten, vertonen door de grote werkdruk afwijkend gedrag en zijn maar met een ding bezig: geld verdienen. In een afgespeeld radiofragment – de auteur haalde de landelijke pers met zijn boek – zegt de afwezige nog eens: ‘Iedereen wil partner worden. Je moet dan mee in de omzetmachine, omzet draaien.’ Van Boxel keert zich tegen partners binnen grote kantoren die aan het begin van het jaar een omzetdoel prikken en er dan alles aan doen om dit te halen, tot aan het declareren van niet gemaakte uren en kosten aan toe.
Zwaar overtekend
‘Ik zou het niet 35 jaar hebben uitgehouden op het kantoor zoals Van Boxel dat beschrijft,’ zegt Evert-Jan Henrichs, adviseur en oud-partner van De Brauw Blackstone Westbroek en beoogd deken van de Amsterdamse orde. ‘Een groot advocatenkantoor is net als elke grote organisatie. Een microkosmos met goede dingen, maar ook zeker met ontsporingen. Ik heb de incidenten die Van Boxel noemt wel gezien, maar kantoren veranderen en nemen afscheid van mensen als ze niet functioneren. De beschrijvingen zijn zwaar overtekend, de kantoren worden vooral bevolkt door vakinhoudelijke mensen die er staan voor hun cliënten.’
Volgens Henrichs houdt een model waarbij cliënten als melkkoe worden gezien, geen stand. ‘Zeker, er wordt veel geld verdiend bij de grote kantoren, maar het is geen primaire drijfveer. Bovendien zijn de klanten, waar vaak oud-advocaten zitten, goed op de hoogte van hoe de kantoren werken.’ Toch ontkent Henrichs niet dat er grenzen worden opgezocht. ‘Het debat dat gevoerd moet worden is over het spanningsveld tussen de commercie en de maatschappelijke taak en oordeelsvorming van de advocaat.’
Winstoptimalisatie
Volgens Jan Loorbach, voormalig landelijk deken, adviseur en oud-partner bij Nauta Dutilh, is dat spanningsveld evident. ‘Een advocaat moet commercieel zijn en streeft naar winstoptimalisatie. Dat geeft een disciplinerende werking om zijn bedrijf doelmatig te houden en het is noodzakelijk in de concurrentie met de andere grote kantoren.’ Dit kan volgens Loorbach tot een “zeker gedrag” leiden zoals te hoge rekeningen of partners die onder de druk bezwijken. ‘Concurrentie en winstoptimalisatie vormen een risico voor corrumperend gedrag onder advocaten.’
Loorbach voorziet dat de discussie vooral zal en moeten gaan over de ethisch-inhoudelijke afwegingen die een advocaat maakt bij het verdedigen van “onsympathieke” zaken en de commerciële druk waaronder hij werkt. De oud-deken noemt als voorbeeld het farmabedrijf dat procedeert om nog een jaar langer het patent te behouden op een duur medicijn dat vele levens kan redden. ‘Het is een moeilijk debat. Een individuele advocaat mag zo’n zaak afwijzen, maar de beroepsgroep als geheel mag mensen niet in de kou laten staan als het juridisch te verdedigen zaken betreft.’
Eed
Mark Muller, Reichsanwald in Berlijn en advocaat in Rotterdam, stelt in een filosofische bijdrage dat er geen spanning tussen commercie en de beroepseer van de advocaat bestaat, of in ieder geval niet zou mogen bestaan. ‘De commerciële advocaat bestaat niet,’ stelt Muller. ‘Hij heeft een eed afgelegd en maakt steeds de afweging of het belang dat hij geacht wordt te verdedigen wel gerechtvaardigd is. In een commerciële omgeving is de klant koning, is het van “u vraagt, wij draaien”. Maar het kan niet beide. De advocaat verdedigt zijn beroepseer, een advocaat doet niet in foefjes.’
De stelling van Van Boxel dat het binnen de advocatuur aan zelfreinigend vermogen zou ontbreken, wordt tot slot met kracht van tafel geveegd. Van Boxel spreekt van een gesloten systeem waarbij klachten worden afgehandeld door beroepsgenoten die elkaar dekken.
‘De stelling dat de slager zijn eigen vlees zou keuren, is niet juist,’ zegt Henrichs. ‘Weliswaar komen klachten eerst bij de deken, maar deze komen vervolgens bij de Raad van Discipline. Daar zitten rechters in die onafhankelijke rechtspraak plegen.’
Door Bendert Zevenbergen