Mr. X, zelf onderwerp van een dekenbezwaar, diende klachten in tegen diezelfde deken van Noord-Holland. Er ligt inmiddels een rijtje uitspraken. En nog een ander rijtje, en nog één, waarin mr. X het duidelijk moeilijk heeft met niet alleen ‘een lasterlijk dekenbezwaar’, maar ook met liegende tuchtrechters die helemaal niet bevoegd zijn, die de equality of arms met voeten treden, et cetera, et cetera.
De meest recente uitspraak van het Hof van Discipline zet wat procesrechtelijke kwesties in de schijnwerpers.
Zo had mr. X blijkbaar de bevoegdheid van de zittingskamer die haar zaak behandelde betwist omdat er leden waren herbenoemd. Het Hof overweegt daarop dat het feit dat artikel 51 Advocatenwet niet expliciet de mogelijkheid van herbenoeming noemt, nog niet betekent dat dat onmogelijk is.
Mr. X had zich beklaagd over het feit dat een wrakingsverzoek van haar niet in behandeling was genomen – maar tegen die beslissing staat op grond van artikel 515 lid 5 Strafvordering juncto 47 lid 2 Advocatenwet geen rechtsmiddel open, aldus het Hof.
Volgens mr. X was er reden om het rechtsmiddelenverbod te doorbreken, omdat niet in deze (maar wel in een ándere) klachtzaak van mr. X al eerder was bepaald dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling zou worden genomen wegens misbruik van het wrakingsmiddel.
Het Hof zegt naar aanleiding daarvan dat er alleen sprake kan zijn van zo’n doorbreking als de rechter de regel met betrekking tot wraking niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied is getreden, of zulke essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat er geen sprake meer is van een eerlijke en onpartijdige behandeling. De vraag of dát hier het geval was, kon het Hof comfortabel terzijde schuiven: mr. X had hoe dan ook veel te laat beroep ingesteld.
Het wantrouwen druipt er duidelijk af bij mr. X. Nu zij zelf de klaagster is rijst de vraag: wat wil ze dan toch?