Zwijgend zit meneer R. bij de bestuursrechter in Utrecht. Hij laat het werk over aan advocaat Maarten van Viegen. Die moet vandaag zijn baan proberen te redden.
R. is particulier beveiliger, maar agenten troffen hem in september 2017 aan in een bedrijfswagen met alcohol op. Hij was klaar met werken, zijn uniform lag achterin. Daarop trok de afdeling Bijzondere Wetten van de politie zijn beveiligerspas in, en daarom zit R. nu thuis op de bank; zonder die legitimatie mag hij zijn werk niet doen. Hij heeft de bestuursrechter gevraagd om een voorlopige voorziening die maakt dat hij weer aan het werk kan.
Misschien zouden de gevolgen beter te overzien zijn geweest als het de eerste keer was geweest, maar de politierechter veroordeelde hem al eens eerder voor rijden onder invloed. Eigenlijk, zegt de vertegenwoordiger van de politie Midden-Nederland, had dat al aanleiding kunnen zijn om de pas in te trekken. Dat is destijds niet gebeurd; pas bij de tweede keer kwam uit het systeem rollen dat R. werkt als beveiliger.
‘U betrekt beide feiten bij uw besluit,’ constateert de rechter. ‘Maar was het eerste feit niet al voldoende geweest om de pas in te trekken?’
‘Gezien de feiten,’ zegt de jurist van de politie, ‘was dat voldoende geweest. Omdat de eerste keer in 2016 is geweest, zou het niet netjes zijn om de pas nu nog in te trekken. Maar omdat het nu wel om een soortgelijk feit gaat, hebben we het wel bij onze beslissing betrokken.’
‘En het tweede feit,’ vraagt de rechter, ‘zou dat alleen voldoende zijn?’
‘Dusdanig zwaar dat het zou kunnen leiden tot intrekken,’ is het antwoord. ‘De politie tilt erg zwaar aan het rijden onder invloed. En dat het een bedrijfsauto was en dat het uniform achterin lag, werkt niet in het voordeel van meneer.’
Nu mengt advocaat Viegen zich in het debat. Dat R. na zijn veroordeling niet uit het systeem kwam rollen, dreigt nu extra nadelig voor hem uit te pakken. ‘Want ondanks die fout wordt de veroordeling nu wel gebruikt. Als mijn cliënt eerder bericht had gehad, was hij nu waarschijnlijk minder hard aangepakt.’
Bovendien: die tweede keer rijden met drank op, daar is het laatste woord nog niet over gesproken, zegt Viegen. De politierechter hield de zaak in december 2017 aan; de inhoudelijke behandeling moet nog gebeuren en er ligt geen vonnis. ‘Je kunt dus niet zeggen dat mijn cliënt een recidivist is. Wat als er vrijspraak volgt?’
‘In het proces-verbaal staat dat de collega’s een auto een stopteken gaven,’ zegt de vertegenwoordiger van de politie, ‘en dat ze in die auto een persoon onder invloed aantroffen. Voor ons is dat voldoende reden om aan te nemen dat er sprake was van een strafbaar feit. Er ligt nog geen veroordeling, maar in bestuursrechtelijke zin is wel degelijk aannemelijk dat meneer zich niet aan de regels heeft gehouden. En het is toch wel beleid dat intrekken van de pas volgt als er zoveel ugl in het spel zijn als hier. Als een beveiliger een keer een klap uitdeelt, zal sneller rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval. Maar met alcohol in het verkeer is dat een stuk moeilijker. En in dit geval achten we de kans aanzienlijk dat het nog een keer zou gebeuren.’
‘Mijn cliënt heeft altijd verklaard dat hij de auto niet bestuurde,’ zegt Viegen. ‘Uit de eerste melding van de politie, opgemaakt ten tijde van de aanhouding, blijkt dat er twee mensen in de auto zaten. Het OM heeft om een nadere verklaring gevraagd, en in het tweede proces-verbaal, drie maanden later, is mijn cliënt ineens alleen. De verweerder beroept zich op dat tweede proces-verbaal, wij op het eerste.’
‘Als onomstotelijk blijkt dat ze twee personen hebben waargenomen,’ zegt de politievertegenwoordiger aarzelend, ‘dan zet dat de zaak wel op zijn kop.’
‘Mijn cliënt is een positieve man,’ zegt Viegen. ‘Ik heb geen angst dat hij recidiveert. Zijn baan is belangrijk voor hem. Zijn werkgever baalt dat hij R. niet aan het werk kan zetten en herkent zich niet in het beeld dat mijn cliënt niet integer en betrouwbaar is. Zijn opdrachtgevers vinden dat ook. Als alle partijen dat zeggen, zou het toch zonde zijn als we dat zouden beëindigen en dat meneer in het sociale vangnet belandt?’
‘Ik heb mijn baan echt nodig,’ zegt R. zachtjes. Het is zijn laatste woord, de eerste keer dat hij iets zegt. ‘Ik heb hier veel schade van.’
‘Dan sluit ik de zitting,’ zegt de rechter, ‘en doe ik over twee weken uitspraak.’
‘Dat betekent dat ik nog twee weken niks kan doen?’ R. klinkt onaangenaam verrast.
‘Als u eerder uitspraak zou kunnen doen,’ zegt Viegen, ‘dan heel graag.’
‘We gaan ons best doen,’ zegt de rechter, een vragende blik op de griffier werpend.
Een snelle uitspraak helpt R. niet. De rechter stelt hem in het ongelijk. Met de eerste veroordeling had de politie al genoeg in handen om R’s beveiligerspas in te trekken. De tweede veroordeling is daarvoor niet nodig en de politie beroept zich daar ook niet op, maar op serieuze verdenking van een strafbaar feit. En de politie mag als maatstaf hanteren dat de integriteit van beveiligers buiten kijf moet staan.
De complete uitspraak is te vinden onder ECLI-nummer NL:RBMNE:2018:448.