De Amsterdamse rechtbank liet zich eerder deze week in een vonnis buitengewoon kritisch uit over Weski. In een speciale paragraaf in het vonnis schrijven de rechters dat ze moeite hadden het pleidooi van Weski te volgen. ‘Voor de rechtbank is het, ondanks de indeling in hoofdstukken, die elk een op zich begrijpelijke titel hebben, lastig gebleken de structuur in het betoog te ontdekken. Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten zijn, ook door het zeer wijdlopige en grammaticaal niet kloppende taalgebruik, niet eenvoudig te onderscheiden. Complicerend is verder dat dezelfde argumenten vaak onder verschillende hoofdstukken terugkomen en dat vele citaten en voetnoten zijn toegevoegd, zonder dat steeds duidelijk is wat daarmee wordt beoogd.’
De opmerkingen van de rechtbank waren voor de Rotterdamse deken reden voor een gesprek met Weski. Dat gesprek – dat volgens Hanenberg ook op uitdrukkelijk verzoek van Weski zelf tot stand kwam – is inmiddels gevoerd.
Hanenberg wil over de inhoud niets anders kwijt dan dat de ‘bij mij levende vragen voldoende zijn beantwoord’. De Rotterdamse deken uit wel kritiek op de Amsterdamse rechtbank, omdat deze Weski in een moeilijke positie heeft gebracht. ‘Met een vonnis spreekt de rechter als laatste in een procedure en komt een einde aan een geschil. Als een rechter daarin overwegingen betrekt over het optreden van een advocaat, laat dit deze advocaat in een moeilijke positie. Weerlegging van een en ander is immers eerst in hoger beroep of cassatie mogelijk. In plaats van een geschil te beslechten is er nu een opgeworpen.’
Volgens Hanenberg – die benadrukt dat haar stijl van pleiten nimmer aanleiding was voor het gesprek met Weski – is er maar één plaats waar dat geschil kan worden beslecht. ‘Duidelijk is echter dat de discussie over de inhoud van de zaak en de wijze waarop de rechter de argumenten van mr. Weski weegt, in de rechtszaal moet worden gevoerd, nu dus in appel bij het Gerechtshof.’