Artikel 11a van de Advocatenwet verplicht de advocaat tot geheimhouding van alles waarvan hij door zijn beroepsuitoefening kennis neemt. De regeling bepaalt echter ook dat van de verplichting afgeweken kan worden middels een verordening van het college van afgevaardigen van de NOvA.
De voormalige advocaat Meindert Stelling, die in oktober vorig jaar geschrapt werd van het tableau, tekende bij het ministerie van Justitie en Veiligheid protest aan tegen deze bepaling. Hij meende dat de bevoegdheid van de NOvA krachtens artikel 11a in strijd was met de Grondwet.
Volgens hem heeft de NOvA met artikel 11a de bevoegdheid gekregen de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting te bepalen. Als ze bij verordening de geheimhoudingsplicht zou versoepelen, zou ze daarmee ook de vrijheid van meningsuiting verruimen. Artikel 7 van de Grondwet bepaalt echter dat dit alleen mogelijk is via een wettelijke regeling. Delegatie van deze bevoegdheid, naar bijvoorbeeld de orde, zou niet mogelijk zijn.
Het ministerie van Justitie en Veiligheid geeft ex-advocaat Stelling gelijk. Een hoge ambtenaar van het departement schreef hem in februari dat artikel 11a ‘heroverweging verdient’. Ze erkent dat delegatie van bevoegdheden over de vrijheid van meningsuiting niet is toegestaan.
De NOvA verwacht nu dat de mogelijkheid om van de geheimhoudingsplicht af te wijken, middels een verordening van het college van afgevaardigden, geschrapt zal gaan worden uit artikel 11a. Dit zal volgens een woordvoerder geen grote gevolgen hebben, want de orde heeft nog nooit gebruik gemaakt van de bevoegdheid. Het artikel heeft volgens de NOvA nooit de bevoegdheid gegeven af te doen aan de geheimhouding en het recht van de rechtzoekende daarop.
De NOvA zegt verder blij te zijn dat het ministerie het verschoningsrecht erkent en pal staat voor de bescherming daarvan. De woordvoerder wijst er daarnaast op dat in eerdere versies van artikel 11a stond dat bij AMvB de geheimhoudingsplicht kon worden doorbroken, dus via de minister met behulp van lagere regelgeving. De NOvA maakte daar bezwaar tegen in het kader van de Wet positie en toezicht advocatuur. Het ministerie veranderde het artikel daarop in ‘bij verordening van de NOvA’.