Het Advocatenblad bood in vroeger tijden vooral ruimte aan mededelingen van de orde en aan ingezonden stukken van advocaten. Eind jaren zeventig groeide de behoefte aan actuele berichtgeving, onder meer aangewakkerd door een afluisteraffaire.
[tekst]De informatiehonger van advocaten is door de jaren heen gestaag gegroeid. Dat leidde in 1979 tot een hogere verschijningsfrequentie van het Advocatenblad. Het blad, dat sinds het begin van zijn bestaan maandelijks verscheen, kreeg een tweewekelijks karakter.
Dat was op dat moment hard nodig, oordeelde de redactie in haar voorwoord. ‘Er staat veel in het Advocatenblad dat oud nieuws is. De maandelijkse verschijning, de lange tijd tussen eindredactie en verschijningsdatum maken dat het Advocatenblad dikwijls belangrijk achterligt op andere periodieken en dus over onderwerpen schrijft, waarover iedereen elders al zijn licht heeft laten schijnen.’
De tweewekelijkse verschijning moest het magazine actueler maken, opdat ‘de advocaat-lezer sneller het voor hem interessante uit het blad kan halen’. Een goed getimede beslissing, want in die maanden stond de advocatuur volop in het nieuws. Aanleiding was de zaak-Pieter Menten, de van oorlogsmisdaden verdachte Blaricumse miljonair, die op dat moment in Nederland terechtstond. Eind 1978 was aan het licht gekomen dat het OM enkele jaren daarvoor telefoongesprekken tussen Menten en diens advocaat, de Amsterdamse mr. H. Hoorneman, had laten afluisteren.
De balie reageerde als door een wesp gestoken. Zowel via de algemene media als in protestbrieven aan minister Wiegel van Justitie werd bezwaar aangetekend tegen de flagrante schending van het vertrouwensbeginsel. Immers, als een verdachte niet meer in vertrouwen met zijn raadsman kan overleggen, wordt een der eerste beginselen van de rechtspleging aangetast.
De zaak liep politiek hoog op en werd zelfs chefsache. Premier Dries van Agt haastte zich te zeggen dat hij van de hele affaire geen weet had. ‘Ik kan me niet voorstellen dat ik er enige bemoeienis mee had. Als dat wel zo was, zou ik me dat zeker herinneren,’ vertelde hij de voormalige verzetskrant Het Vrije Volk.
Ook justitieminister De Ruiter benadrukte dat de opdracht tot afluisteren van de rechter-commissaris was gekomen en dat de politiek daar niets over te zeggen had gehad. De Ruiter ging nog een stap verder en stelde dat ‘de verhouding advocaat-cliënt een bijzondere vertrouwensrelatie is, die een zo ver gaande bescherming door het recht dient te genieten als maar mogelijk is’. De telefoon van een advocaat mag sowieso niet worden afgeluisterd, vond De Ruiter die zelfs een wetswijziging aankondigde om herhaling te voorkomen.
De balie was weliswaar blij met de reactie van de minister, maar vertrouwde het toch niet helemaal. De orde stelde dat ook de vigerende wetgeving afluisteren van advocaten verbood. Het Openbaar Ministerie deelde die visie echter niet en weigerde de garantie te geven dat afluisteren van advocaten in de toekomst achterwege zou blijven.
De orde wendde zich daarop tot de Hoge Raad met het verzoek de beschikking van de Amsterdamse rechter-commissaris te vernietigen. Zo geschiedde. De Hoge Raad besliste in april 1979 dat het afluisteren van advocaten uit den boze was. De wetgever wilde geen justitiële dwangmiddelen waarbij het beroepsgeheim in het gedrang zou komen, zo luidde het oordeel. Het college deed er zelfs nog een schepje bovenop en verklaarde het afluisteren in strijd met het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Het Advocatenblad was er getuige van en schreef het allemaal op.
Dit is de vijfde aflevering van een serie over honderd jaar Advocatenblad. Het Advocatenblad viert het jubileum op 25 september met een eeuwcongres in Bussum waar alle Nederlandse advocaten welkom zijn.