Mr. X trad op voor een mevrouw I, die tijdens een ‘incident’ in een hotel zou zijn mishandeld door een andere mevrouw (klaagster). Bij het incident was ook meneer H, de ex van klaagster, aanwezig. De exen waren in allerhande procedures verwikkeld.
Mr. X deed namens mevrouw I aangifte van mishandeling en kreeg op verzoek van het OM de processtukken in de strafzaak toegestuurd. In de begeleidende brief verzocht het OM mr. X de informatie vertrouwelijk te behandelen.
Dan blijkt dat meneer H, de ex, het strafdossier in handen heeft gekregen, terwijl dat (naast de verdachte zelf) alleen aan mr. X was verstrekt. Rara, hoe kan dat? Mr. X doet er het zwijgen toe en mevrouw dient een klacht in tegen mr. X.
De deken leidt de klacht door zonder er veel woorden aan vuil te maken. Mr. X beroept zich op zijn zwijgrecht – ieder antwoord dat hij aan klaagster zou geven zou informatie kunnen opleveren die klaagster tegen haar ex zou kunnen gebruiken. Huh, haar ex? Was die meneer H dan ook cliënt van mr. X? Ook op die vraag wil mr. X niet antwoorden.
De Haagse raad van discipline neemt een tussenbeslissing: als meneer H geen cliënt is van mr. X, moet mr. X wel degelijk verklaren over zijn contacten met deze man. Ténzij die contacten ‘vallen binnen de normale uitoefening van zijn rechtsbijstand aan mevrouw I’. In een geval als dit moet de deken onderzoeken hoe de vork in de steel zit – tegenover hem is een advocaat immers niet gebonden aan zijn geheimhoudingsplicht. Die route werd uitgestippeld door het Hof van Discipline in deze zaak uit 2016.
De raad geeft een andere deken opdracht onderzoek te doen naar het contact tussen mr. X en meneer H. Vielen die onder de normale rechtsbijstand aan mevrouw I en was mr. X ook advocaat van meneer H? Zo twee keer niet, dan zou mr. X moeten antwoorden op de vraag: hebt u het strafdossier aan meneer H verstrekt? Want dat zou een schending zijn van de integriteit en het vertrouwen op grond waarvan een advocaat het verschoningsrecht toekomt.
Na het onderzoek meldt de deken dat alles viel onder de normale rechtsbijstand aan mevrouw I en dat hem niet was gebleken dat mr. X ‘de gerechtvaardigde andere belangen’ niet in acht had genomen. Meer kon hij er eigenlijk niet over zeggen, behalve dat mr. X keurig netjes op de vragen had geantwoord en voor zover hij kon nagaan naar waarheid.
De raad van discipline verklaart de klacht vervolgens ongegrond en het Hof van Discipline doet in appel hetzelfde. Het lag niet erg voor de hand dat mr. X zich mocht verschonen ten aanzien van de vraag of hij dat strafdossier nu al dan niet had gelekt, zegt het Hof. Toch vond de deken dat mr. X zich terecht op het verschoningsrecht beriep en het Hof had geen aanleiding om aan dat oordeel te twijfelen. Evident onmogelijk of manifest onjuist was het oordeel van de deken niet en het Hof had zelf bij ondervraging van mr. X de indruk gekregen dat hij naar eer en geweten had gehandeld.
In al die vaagheid komt er dus geen antwoord op de vraag of mr. X dat strafdossier had verstrekt of niet – en daarmee loopt de klacht dood.