Ook ‘EenVandaag’ van Avro/Tros signaleert het probleem. Op de website van het programma stond het volgende citaat van Bernard de Leest, AR-lid van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA): ‘De inkomsten van dit soort advocaten [sociale advocaten] zijn echt veel te laag. Sommige advocaten stoppen nu of gaan steeds meer commerciële opdrachten doen.’
In het Algemeen Dagblad van 26 januari 2018 stond het volgende: ‘’Politie-advocaat’ toucheert € 144.636,52 voor eenvoudige rechtszaak.’ Waarom de deken in Den Haag van die zaak geen werk heeft gemaakt, is mij overigens onduidelijk, maar daar gaat het mij nu niet om. Wie op Google ‘excessief declareren’ intoetst, komt de nodige voorbeelden tegen. Overigens zijn het nagenoeg altijd particuliere cliënten die klagen over de rekening. Onze beroepsgroep is divers. De gemiddelde advocaat bestaat niet. Binnen onze beroepsgroep zijn er sociaal bevlogen rechtshulpverleners en ‘grote graaiers’ en zij die daar zo’n beetje tussenin zitten.
Het beeld bij velen is dat een advocaat een grootverdiener is. Soms is dat beeld terecht. Zolang de ‘Zuidas advocaat’ een beeldvormende factor blijft, is niet te verwachten dat er in de Tweede Kamer een meerderheid ontstaat die bereid is de minister te dwingen meer geld beschikbaar te stellen voor rechtshulp.
Als de NOvA op de bres wil gaan staan voor de rechtshulp zal er een principiële keuze gemaakt moeten worden. Of de toegang tot het recht staat voorop, of de gedachte dat de advocatuur een vrij beroep is en dat de markt zijn werk maar moet doen. Beiden gedachten tegelijkertijd als ‘de norm’ beschouwen zal niet lukken. De ontegenzeggelijk commerciële kant van onze beroepsgroep vormt een belemmering wanneer de NOvA wil strijden tegen de te lage tarieven in de sociale rechtshulp.
Een alternatief zou kunnen zijn dat topverdiensten in de commerciële advocatuur deels afgeroomd worden om de sociale advocatuur te kunnen laten voortbestaan. Dat zou de minister vast niet erg vinden. Dan kost het hem geen geld.
Door mr. E.J. Moll, Doetinchem