Eind 2014 kwamen de echtelieden bij mr. X voor een echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek. De boel ging vlotjes tot aan de ondertekening van het echtscheidingsconvenant, in februari 2015. Mr. X – door schade en schande wijs geworden – vertelde cliënten dat ze het echtscheidingsverzoek pas bij de rechtbank zou indienen als ze de eigen bijdrage hadden voldaan. Dat was begin maart het geval.
De echtscheidingsbeschikking kwam op 22 juli 2015 en cliënten tekenden snel de aktes van berusting. Met de nota’s voor uittreksels en griffierecht ging het minder vlot. Die werden na aanmaningen op 2 november 2015 door mevrouw en op 31 december 2016 door meneer betaald.
Intussen ging mr. X in oktober 2015 voor een paar maanden met sabbatical. Toen meneer op 16 november aan waarnemer mr. Y vroeg hoe het met de inschrijving stond, antwoordde mr. Y dat dit om voor haar onverklaarbare redenen destijds niet was gebeurd. ‘Mijn oprechte excuus hiervoor.’ Op 3 december 2015 was de inschrijving een feit.
Viel de advocaten tuchtrechtelijk iets te verwijten? Volgens klagers wel. Zowel de indiening van het verzoek als de inschrijving was veel te traag gegaan. Door de late inschrijving had mevrouw € 879 aan ontvangen zorgtoeslag moeten terugbetalen.
Volgens de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden viel de waarnemende mr. Y niets te verwijten. Wat betreft mr. X: bij de indiening van het verzoek had ze geen steken laten vallen. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij een zaak voortvarend aanpakt, maar mr. X mocht best zeggen dat ze met indiening van het verzoekschrift zou wachten tot de eigen bijdrage was betaald. Dat ze er na die betaling drie maanden over had gedaan om uittreksels uit het bevolkingsregister te krijgen en het (klaarliggende concept-)verzoekschrift klaar te maken en in te dienen was niet heel vlot, maar ook niet klachtwaardig lang, vindt de raad.
Anders lag het met de inschrijving van de beschikking. Dat de inschrijving formeel binnen zes maanden moet, betekent niet dat je zolang ook mag wachten. Het was echter maar de vraag of cliënten door de vertraging schade hadden geleden – mr. X had aannemelijk gemaakt dat het zijn van fiscale partners niet hangt aan de datum van inschrijving van de echtscheiding, maar aan die van de indiening van het echtscheidingsverzoek. Desalniettemin: zonder goede reden is 4,5 maanden wachten te lang, dus dat klachtonderdeel tegen mr. X is gegrond. Onder meer omdat ze nooit eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, blijft het bij een gegrondverklaring, zonder maatregel. Dat scheelt mr. X ook in de kosten: afgezien van het door klagers betaalde griffierecht hoeft zij geen proceskosten te betalen. Mr. X is overigens intussen geen advocaat meer, maar appel staat nog open.