‘Zulke mensen’, zegt meneer H., knikkend naar de jurist van de gemeente Rotterdam die even verderop in de wachtruimte van de rechtbank zit, ‘maken je kapot’.
H. heeft ernstige reuma en is daarom volledig afgekeurd. Eind 2017 moest hij zijn vorige woning verlaten omdat hij die niet langer kon betalen. Hij betrok de enige betaalbare woning die hij op dat moment kon vinden, in Rotterdam-Zuid. Geen moment dacht hij eraan dat hij een huisvestingsvergunning nodig zou hebben. Toen hij die begin 2018 alsnog aanvroeg, kreeg hij een weigering van de gemeente. Tot overmaat van ramp kreeg hij in april bezoek van een toezichthouder van de gemeente die hem achterliet met een aanzegging dat hij binnen een maand zijn huis uit moest, met een last onder dwangsom van 500 euro als stok achter de deur.
‘U kende de criteria’, zegt de bestuursrechter.
‘Ik heb nooit geweten dat ik zou worden afgewezen omdat ik een WIA-uitkering heb’, zegt meneer H. ‘Mijn buurman heeft een bijstandsuitkering en die krijgt wel zo’n vergunning.’
‘Een van de redenen’, zegt de rechter, ‘zou kunnen zijn dat uw buurman al zes jaar in Rotterdam woont’.
Daarmee verwijst hij naar de Rotterdamse verordening toegang woningmarkt. Daarin staat dat je voor een huisvestingsvergunning langer dan zes jaar onafgebroken in Rotterdam of een van de randgemeenten moet hebben gewoond, of dat je anders een stabiel inkomen moet hebben. Er staat expliciet bij wat de gemeente onder een stabiel inkomen verstaat: salaris, inkomen uit bedrijf, een VUT-uitkering of ouderdomspensioen. De WIA-uitkering staat er niet in. De gemeente kan uitzonderingen op de regel maken via een hardheidsclausule.
‘Linksom of rechtsom: in uw geval komen we sowieso niet aan die zes jaar’, zegt de rechter. ‘En uw WIA-uitkering is blijkbaar niet voldoende. U voldoet dus niet aan de criteria, uw advocaat erkent dat ook.’
‘Mag ik u mijn polsen laten zien meneer de rechter?’, vraagt H. Hij steekt zijn door de reuma vergroeide handen naar voren. ‘Ik word gestraft voor een ziekte waar ik niet om heb gevraagd. En omdat de gemeente mij niet wil inschrijven, ben ik uit de zorgverzekering gezet en slik ik geen medicatie meer. Ik ga dood van de pijn.’
‘Dat is niet goed’, zegt de rechter. ‘Dat is misschien nog wel urgenter dan de vergunning.’
‘Ik wist dit ook niet’, zegt advocaat Jessica van Blitterswijk. ‘Ik heb meneer zojuist verteld dat hij ook een briefadres kan aanvragen, liefst op dit adres.’ Tot dan toe heeft ze het grootste deel van de zitting haar mond gehouden. Zo ziet het bestuursrecht nieuwe stijl er uit: geen uitgebreide wisseling van argumenten, maar een rechter die nieuwsgierig is, de cliënt de ruimte geeft en aftast of er ergens nog iets te lijmen valt.
‘De regels snap ik best’, zegt H. ‘Maar waarom wil de gemeente mij dakloos maken? Het is allemaal zo jammer dat het zo moet, het gaat maar om één dingetje.’
‘Ik kijk naar de criteria’, zegt de rechter, ‘en aan die zes jaar kom ik niet toe, maar de stabiliteit qua inkomen is er wel. Feitelijk bent u al met pensioen, u bent onvrijwillig vervroegd uitgetreden. Als je de criteria ruim bekijkt, zou je er met toepassing van de hardheidsclausule wel kunnen komen.’ Hij richt zich tot de jurist van de gemeente Rotterdam. ‘Is er niet ergens ruimte om met toepassing van de hardheidsclausule meneer toch binnenboord te halen?’
‘Dat kan ik hier niet zeggen’, zegt de jurist – het klinkt een beetje weifelend. ‘Om te beginnen: het is aan meneer en aan zijn verhuurder om na te gaan of hij daar mag wonen. Meneer heeft dit over zichzelf afgeroepen. De hardheidsclausule is bestemd voor schrijnende gevallen, bijvoorbeeld een levensbedreigende ziekte. Ik vraag me af of in dit geval de ruimte er is; het college van b en w past de clausule maar zeer sporadisch toe. Maar ik wil het best vragen aan de afdeling die erover gaat.’
Dan is er nog die aanzegging dat H. zijn huis uit moet. ‘Onwaarschijnlijk streng’, vindt de rechter.
‘Ik kan ik elk geval contact opnemen met degene die de last onder dwangsom heeft opgelegd’, zegt de jurist van de gemeente, ‘en zeggen dat ze daar even mee moeten wachten’.
‘Is er een reden waarom u per se in Rotterdam wilt wonen?’, wil de rechter van H. weten.
‘Mijn familie woont hier’, is het antwoord. ‘En ik ben al dertig jaar Feyenoord-supporter. Ik ben verliefd op deze stad, de mooiste van Nederland.’
‘Vind ik ook’, zegt de jurist van de gemeente.
De rechter geeft hem een week om uit te zoeken of het toch mogelijk is de hardheidsclausule toe te passen. ‘Als we niet meer nodig zijn, prima. Anders zal ik uitspraak doen.’