Mr. X is getrouwd. Daarnaast had hij ruim twee jaar een vriendin. Toen dat uitging, kwam er iets in mr. X naar boven dat beter beneden had kunnen blijven. Op 14 april werd mr. X gearresteerd op verdenking van bedreiging, mishandeling en vernieling. Hij bleek afluisterapparatuur in huis te hebben en gaf toe ondanks een rij-ontzegging toch twee keer achter het stuur te hebben gezeten. Op 25 april werd mr. X met een elektronische enkelband heengezonden.
Op 28 mei besliste de raad van discipline in Den Bosch dat mr. X onder toezicht zijn vak mocht uitoefenen in afwachting van een beslissing op een dekenbezwaar. Hij had op de zitting beloofd tot die tijd geen straf- en familiezaken te doen.
Dat laatste mislukte: hij deed toch een strafzaak. Bovendien kreeg mr. X ruzie met zijn vrouw, op straat, in de buurt van het kinderdagverblijf waar zijn dochtertje werd opgevangen. Mevrouw maakte geluidsopnamen van de schermutselingen en weer kwam mr. X in verzekering op verdenking van bedreiging en mishandeling. Nadat hij weer vrijkwam, liep het nogmaals uit de hand met zijn vrouw en wéér kwam mr. X vast te zitten.
De deken betrok al deze gebeurtenissen in zijn bezwaar. En, zei hij, de ex-vriendin had weliswaar geen aangifte gedaan van stalking, maar het proces-verbaal rechtvaardigde wel degelijk die verdenking.
Mr. X verweerde zich: het ging allemaal over handelen als privé-persoon en had niets te maken met de manier waarop hij praktijk uitoefende. Kort gezegd erkende hij dat hij privé in een periode van twee maanden uit de bocht was gevlogen, maar het verhaal lag wel veel genuanceerder dan het in het proces-verbaal terecht was gekomen. Hij was uitgelokt en de feiten moesten in de strafzaak zelfstandig worden vastgesteld. Van stelselmatig wangedrag was geen sprake geweest.
Verder had hij die ene strafzaak ondanks zijn toezegging in het belang van de cliënt toch maar gedaan, omdat het niet gelukt was die zaak over te dragen.
De raad van discipline leidt toch uit het proces-verbaal af dat er sprake was geweest van ‘voortdurende en hinderlijke gedragingen’. In de privé-sfeer ja, maar ‘ongeoorloofd’. Misschien bedoelt de tuchtrechter hier te verwijzen naar de vaste jurisprudentie over privé-gedragingen van een advocaat: die zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende verband bestaat met de praktijkuitoefening, of als de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening ‘absoluut ongeoorloofd’ moet worden geacht – zoals het geval was bij de advocaat die een vakantiehuisje in brand had gestoken.
Een strafrechtelijke kwalificatie van de feiten had de tuchtrechter niet nodig; straf- en tuchtrecht kunnen naast elkaar hun beloop hebben. Mr. X was wat de raad betreft voor langere tijd vatbaar geweest voor gedrag dat het vertrouwen in de advocatuur en zijn eigen beroepsuitoefening schaadde.
Het precieze hoe en wat ten aanzien van die strafzaak die mr. X ondanks zijn belofte toch had gedaan, lijkt de tuchtrechter koud te laten: het was in strijd met zijn toezegging aan deken en tuchtrechter en daarmee tuchtrechtelijk laakbaar.
Dit alles betekent niet dat mr. X nu direct op de bank moet, maar de boel staat wel helemaal op scherp: een voorwaardelijke schorsing van twaalf weken, behoudens appel.