‘Elke man hier in de zaal weet,’ zegt meneer F., ‘als je vrouw iets wil, stel je alles in het werk om te proberen dat te krijgen’.
Zijn vriendin had vandaag net als F. voor de Haagse politierechter moeten verschijnen. Ze is er niet; psychisch is ze niet in staat de zitting bij te wonen, zegt haar advocaat Jaap Baar.
Het waren ook haar psychische problemen die ertoe leidden dat F. hier vandaag wel zit. In 2017 zat mevrouw K. een tijd in een inrichting. Omdat de zorg voor haar drie honden erbij inschoot, verkocht ze er een via Marktplaats. Eenmaal weer thuis dacht ze: waar is mijn hond? En wilde ze hem dolgraag terug.
‘Ze dreigde zichzelf te gaan snijden,’ vertelt F. ‘En ze at nauwelijks meer. Met de hulpverlening schoot het niet op. Die zeiden alleen maar: “Laat het toch rusten.” Toen ik zag dat het zo slecht met haar ging, nam ik het besluit om de hond terug te halen.’
Met een vriend reed hij op 26 oktober 2017 naar het huis van de nieuwe eigenaar in Den Haag met 150 euro op zak – dat had de koper voor de hond betaald – en papieren die moesten bewijzen dat de hond in feite nog steeds op naam stond van zijn vriendin.
Meneer B. was niet thuis. Wat te doen? Zonder hond terugkomen, was geen optie. Zijn vriend tikte de ruit van de voordeur in en F. stapte naar binnen. ‘De hond herkende me nog, hij kwam zelf naar me toe. Ik heb hem aangelijnd en we zijn weggereden.’
‘Wat dacht u toen?’ informeert de rechter.
‘Ik dacht: als de politie komt, gaan we B. die 150 euro teruggeven,’ zegt F. ‘Eigenlijk handel je instinctief op zo’n moment, om te zorgen dat de vrouw van wie je houdt weer gelukkig wordt. Inbraak, daar denk je dan helemaal niet aan. Ik had geen idee dat daar zo zwaar aan zou worden getild.’
‘Daar wordt dus wel zwaar aan getild,’ zegt de rechter.
‘Dat wist ik dus niet,’ zegt F. ‘Maar toen de hond terug was, zag ik mijn vriendin opleven.’
‘En u dacht: missie geslaagd,’ zegt de rechter.
Inbraak, dat is duidelijk. Maar wat moet het OM nu aan met mevrouw K.? Primair op de tenlastelegging prijkt medeplegen. Dat zit er niet in, dat weet de officier van justitie heel goed; geen schim van bewijs. Daarom wil hij een wijziging van de tenlastelegging. Eerst wil hij witwassen toevoegen, maar daar steekt de rechter een stokje voor: inbraak en witwassen, dat zijn twee totaal verschillende feiten.
Heling dan maar? Dat keurt de rechter wel goed. Maar F. zegt dat zijn vriendin van niks wist. Jaap Baar, de advocaat van mevrouw K., wil die verklaring ten gunste van zijn cliënt optimaal benutten. Hij hoort F. als getuige. Het is een bondig verhoor. ‘U verklaart dat u zelf de beslissing hebt genomen en dat uw vriendin daar niets van wist. Klopt dat en blijft u daarbij?’
‘Ja,’ zegt F.
Het neemt de twijfel van de officier van justitie niet weg. ‘In het strafdossier zit een app waaruit blijkt dat u een maand eerder al bij het huis van meneer B. hebt gepost. U stond daar midden in de nacht om te zien of de hond bij hem was. En in een andere app zegt uw vriend: “We moeten naar binnen gaan als de eigenaar er niet is.”
‘Wat denkt u dan dat uw vriend bedoelt?’ vraagt de rechter.
‘Ik heb gewoon helemaal niet nagedacht,’ zegt F. ‘Ik dacht alleen maar: die hond moet terug.’
De officier houdt het erop dat mevrouw K. zich schuldig heeft gemaakt aan heling. K. moet ervan hebben geweten, denkt hij. Immers: ze had al eerder pogingen gedaan om de nieuwe eigenaar ertoe te bewegen haar hond terug te geven, maar dat liep op niets uit. Ze had de hond als vermist opgegeven en verklaarde aanvankelijk bij de politie dat iemand hem had gevonden en teruggebracht. En F.? Die heeft zich voor haar karretje laten spannen, en dat hij meermalen bij het huis van B. heeft gepost, neemt hij F. zeer kwalijk. Hij eist voor allebei dezelfde straf: 120 uur werkstraf, plus een maand voorwaardelijk, gekoppeld aan een contact- en locatieverbod.
‘Kennelijk,’ zegt Jaap Baar, ‘beschouwt de officier mijn cliënt als een opdrachtgever op afstand, maar het bewijs daarvoor ontbreekt. De manier waarop de hond bij mevrouw is teruggekomen, is natuurlijk niet fraai, maar voor heling geldt dat er redelijkerwijs een vermoeden moet bestaan dat een voorwerp gestolen is op het moment dat je het in handen krijgt. En dat bewijs ontbreekt. Allereerst is er de verklaring van F. De officier verwijst naar een app in het dossier, maar in een andere app, verstuurd op de dag van de inbraak, zegt mijn cliënt: “Ik verwacht dat je geen gekke dingen doet, dat doe ik ook niet.” Dat ze achteraf het verhaal van de diefstal hoorde en toen samen met haar vriend een verklaring heeft verzonnen om elkaar in bescherming te nemen, maakt niet dat ze ervan wist op het moment dat ze de hond terugkreeg.’
Claudia Berghout, de advocaat van F., vindt dat de rechter de zaak niet moet behandelen als een doorsnee-inbraak. ‘Mevrouw heeft de hond verkocht tijdens een voor haar slechte periode. Mijn cliënt voelde een enorme druk om de hond terug te halen; zijn vriendin verwondde zich en at niet meer. Hij was hier constant mee bezig. Nee, ik vind ook niet dat je bij een ander mag inbreken, maar ik vind wel dat de emotionele druk op mijn cliënt moet meewegen, en dat u in deze zaak niet moet kijken naar de standaardrichtlijn.’
Die richtlijn is drie maanden cel, maar dat wil F. graag vermijden. ‘Ik heb gehoord: als je in de cel komt, krijg je alleen met criminelen te maken. Daar ben ik tot nu toe altijd uit gebleven. Als ik de cel in moet, raak ik mijn baan kwijt en gaat het helemaal bergafwaarts.’
Hij draait zich om naar meneer B., achter hem op de publieke tribune. ‘Sorry dat het zo gegaan is, het had nooit mogen gebeuren.’
‘Ik aanvaard de excuses,’ zegt B. ‘Omdat ik van mening ben dat het is gebeurd door beïnvloeding van een ander persoon.’
De rechter spreekt mevrouw K. vrij en veroordeelt F. tot 120 uur werkstraf. Bovendien moet hij B. 620 euro schadevergoeding betalen.
F. lijkt vooral opgelucht. Zijn vriendin is buiten schot gebleven. En daar doe je het voor.