Mr. X, werkzaam bij de Nederlandse vestiging van een internationaal kantoor, trad in 2016 op voor Resilux bij de ontmanteling van een joint venture. De wederpartij kreeg bijstand van mr. B, die bij een Zwitsers advocatenkantoor werkte. In april 2016 lag er een deal.
In oktober 2016 wisselde mr. B van kantoor: hij ging werken op de Zwitserse vestiging van het kantoor van mr. X.
In februari 2017 leidde de uitvoering van de deal tot nieuwe conflicten. Mr. X ging weer voor Resilux aan de slag – maar nu had hij dus een kantoorgenoot in Zwitserland, die in een eerder stadium veel voor de wederpartij had gedaan. Mocht mr. X doorgaan?
De wederpartij vond van niet, en de deken was het met hem eens: strijd met (thans) Gedragsregel 15 en artikelen 3.2.1 en 3.2.4 Code of Conduct for European Lawyers.
Mr. X ziet het probleem niet en komt met een reeks verweren. Onder meer: mr. B werkte indertijd bij een ander kantoor, en daar was het dossier ook gebleven. Mr. B zou natuurlijk zelf niet tegen zijn voormalige cliënt optreden en bleef ook aan zijn geheimhoudingsplicht gebonden. De wederpartij was nooit cliënt geweest bij het kantoor van mr. X. In zo’n geval verbieden de gedragsregels niet dat je optreedt tegen een voormalig cliënt van een kantoorgenoot. Anders zou ook de vrije advocatenkeuze en de mogelijkheid voor advocaten om van kantoor te wisselen te veel worden ingeperkt, en het zou op gespannen voet staan met het mededingingsrecht en de vrijverkeerrechten.
En was mr. B eigenlijk wel een kantoorgenoot? Tussen de Nederlandse en de Zwitserse vestiging bestond geen ‘samenwerkingsverband’ in de zin van artikel 5.2 Voda, aldus mr. X: er was geen gezamenlijke winst- en verliesrekening, men was autonoom in de praktijkuitoefening en men kon niet bij elkaars dossiers en (elektronische) gegevens.
De Amsterdamse raad van discipline focust op dat punt van het samenwerkingsverband en verwijst daarbij naar de toelichting op artikel 5.3 Voda. De Zwitserse en Nederlandse vestiging van mr. X z’n kantoor hadden weliswaar onderling geen rechtstreekse zeggenschapsverhouding of gedeelde eindverantwoordelijkheid, en ze hadden ook geen praktijkuitoefening voor gemeenschappelijke rekening en risico, maar ze waren wel lid van hetzelfde internationale samenwerkingsverband. Dat samenwerkingsverband oefende over beide vestigingen zeggenschap uit, en er was via die band ook sprake van een (beperkte) winstdeling. Volgens de raad is het niet goed voorstelbaar dat advocaten bij twee verschillende vestigingen van hetzelfde internationale advocatenkantoor, die onder een gemeenschappelijke naam naar buiten treden, onder de regels over tegenstrijdige belangen uit zouden kunnen komen door zo’n internationaal verband op te tuigen.
Gedragsregel 15 was volgens de raad dus gewoon van toepassing, en dat er sprake was van een uitzondering had mr. X niet hardgemaakt. Mr. X kreeg een waarschuwing, maar appel staat nog open.