
Oud-advocaat, -senator en -kamerlid Jan De Wit (SP) is bescheiden. Maar in de vier jaar dat hij lid was van het college van toezicht op de advocatuur heeft het toezicht ‘echt grote stappen vooruit gezet.’ ‘Er is duidelijkheid gecreëerd over wat het toezicht inhoudt. En het is duidelijk wat er nog verbeterd moet worden.’
Duidelijkheid is ook geschapen in de verhouding tussen de dekens enerzijds, die in de dagelijkse praktijk toezicht houden op advocaten, en het college van toezicht dat als systeemtoezichthouder controleert of dat goed gaat.
Het driekoppige college van toezicht is een onafhankelijk orgaan binnen de NOvA dat bij de invoering van de Wet positie en toezicht advocatuur op 1 januari 2015, werd ingesteld. De eerste paar jaar was het nog een beetje zoeken. Zo staat in de wet dat het college beleidsregels vaststelt waaraan het toezicht moet voldoen. Dat heeft het college zegge en schrijve één keer gedaan, met een regel waarin staat dat het toezicht efficiënt, transparant en consistent dient te zijn (de Algemene beleidsregel toezicht en klachtbehandeling advocatuur). Die terughoudendheid is een bewuste keuze die voortvloeit uit de positie van het college, zegt De Wit. ‘Het zou vreemd zijn als wij als college allerlei beleidsregels zouden maken zonder te weten wat er in de praktijk precies gebeurt. Als college hebben we dat dus omgedraaid en gezegd: het primaat ligt bij de dekens, want zij zijn de directe toezichthouders; laat hen de besluiten nemen en beleidsregels vaststellen. Dan kunnen wij constateren of die in het hele land goed worden toegepast.’
Het college baseert zijn oordeel op informatie die het krijgt van de dekens -zij zijn daartoe wettelijk verplicht. Ook krijgen zij afschriften van alle uitspraken van de tuchtcolleges: de klachtenafhandeling geeft een goed beeld van hoe het eraan toegaat, zegt De Wit. ‘Signalen uit de samenleving krijgen we via de dekens, die worden benaderd door burgers of instanties als de rechterlijke macht, het OM of de IND. En, heel belangrijk: van mensen die ons rechtstreeks schrijven of bellen over hoe hun klacht is behandeld, die klagen over hoe dat is gegaan. We vergaderen elke drie weken en dan staan er altijd wel een paar brieven op de agenda, die we dan behandelen. Dat stelt ons wel voor een dilemma. Wij moeten dan heel duidelijk maken dat wij geen beroepsinstantie zijn.’
Wwft
Het college van toezicht werd in 2015 ingesteld na aanhoudende kritiek op het -volgens buitenstaanders- belabberde toezicht op advocaten (zie kader). Het was de laatste kans voor de advocatuur om te laten zien dat zij wel degelijk in staat was beroepsgenoten in het gareel te houden. Sindsdien is er veel veranderd, zegt De Wit. ‘De dekens weten steeds beter waaraan zij moeten voldoen om goed toezicht te houden.’
Een belangrijk punt was bijvoorbeeld uniformiteit, blijkt uit de jaarverslagen en werkplannen die het college publiceert: bij de afhandeling van klachten, maar ook bij het al dan niet indienen van een dekenbezwaar. Daarvoor heeft het dekenberaad nu regels en protocollen opgesteld, onder andere dat bij een klacht van een instantie tegen een advocaat altíjd een dekenbezwaar wordt ingediend, zodat de klager de procedure niet zelf hoeft te voeren.
Tegelijk met het nieuwe toezichtstelsel kregen de dekens er een belangrijke taak bij: controleren of advocaten zich aan de Wwft [Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme] houden. Daarbij gaat het vaak om bewustwording. ‘Als je vraagt: doet u Wwft-zaken, is het antwoord vaak: nee, nooit. Dan is de vervolgvraag: doet u wel echtscheidingen? Boedelscheidingen? Want daar kan de Wwft wel een rol spelen, bijvoorbeeld als er buitenlandse bezittingen zijn. Dit jaar werd de wet als gevolg van Europese regelgeving uitgebreid en moet de deken controleren of er, naar gelang de grootte van het kantoor, een Wwft-compliance officer is die zorgt dat iedereen weet wat de Wwft is, dat er protocollen zijn en dat men zich daaraan houdt.’
Kengetallen
Een ander speerpunt is de financiële positie van kantoren, een onderwerp dat door Rein-Jan Hoekstra, die in 2012 het dekenale toezicht doorlichtte en in 2015 ook zitting nam in het college, op de kaart was gezet. Wie slecht bij kas zit is immers eerder geneigd even iets te ‘lenen’ van de derdengeldrekening.
Dus hamert het college van toezicht erop dat de dekens zogeheten kengetallen opvragen: een A4-tje met daarop de belangrijkste financiële gegevens van een kantoor. ‘Daarmee zie je in één oogopslag hoe het er financieel voorstaat en kun je eventueel met de advocaat overleggen wat het probleem is. In Breda, Groningen, Noord-Holland en Oost-Brabant zijn dit jaar pilots uitgevoerd en de bedoeling is dat het vanaf 1 januari overal gebeurt.’
Werklast
Kengetallen zijn een handig instrument bij het risico-gestuurd toezicht dat vanaf volgend jaar landelijk wordt ingevoerd: ook een hartenwens van het college. Maar het komt wel bovenop de reguliere kantoorbezoeken van de dekens. Die groeiende werklast is zorgelijk, vindt De Wit.
‘Dat speelt vooral in de kleinere arrondissementen bij bureaus met een lagere bezetting, want die moeten dezelfde taken uitvoeren als de grotere bureaus. Het zou al helpen als bureaus meer zouden samenwerken of zaken zouden centraliseren -neem het Kenniscentrum Wwft bij de Haagse Orde of de bestuursrechtspecialist in Arnhem die kan adviseren over de bestuurlijke dwangsom.’
De dekens zelf zeggen dat ze het nog aankunnen, volgens De Wit. ‘Maar wij vinden het een belangrijk punt. Misschien moet er toch worden nagedacht over een ander systeem van financiering van het toezicht. Zodat je niet in een situatie komt waarbij de grootte van het arrondissement bepaalt of de deken wel of niet behoorlijk toezicht kan uitoefenen.’

Verbeterpuntjes vallen volgens De Wit ook nog te halen bij de verantwoording van het toezicht jegens de burger. ‘Dat aspect is tot nu toe onderbelicht gebleven. Maar wij benadrukken het steeds: dat je als deken een publieke functie hebt en dat je dus publiekelijk verantwoording moet afleggen voor wat je doet. In jaarverslagen moet je, en niet alleen in cijfers, naar buiten toe duidelijkheid creëren. Dat gebeurt nu onvoldoende. Maar het moet juist je sterke punt zijn: laten zien wat er binnen de orde gebeurt, waar het toezicht toe leidt. Dat het beeld van ‘twee handen op één buik’ niet klopt. Dan ben je, met een modewoord, transparant. Want áls er iets mis gaat -zie de gezondheidszorg, of het onderwijs- is de eerste vraag áltijd: wat deed de toezichthouder?’
Dubbele petten
Het beeld van twee handen op één buik geldt overigens ook voor het college van toezicht zélf, dat wordt voorgezeten door de landelijk deken. ‘Het is de afgelopen twee jaar geen probleem gebleken in de zin dat de voorzitter van het college, tevens de landelijk deken, daardoor belemmerd zou worden. De twee dekens die ik heb meegemaakt (Walter Hendrikse en Bart van Tongeren) waren heel goed in staat om die twee petten gescheiden te houden. De vraag is alleen: is het een ideale situatie? Ik denk het niet. Als college zijn we ervan overtuigd dat daar nog eens naar gekeken moet worden. Voor de dekens bij het dekenberaad is het verwarrend: zit hij er nu als voorzitter van het college, of als bestuurder van de NOvA? Maar ook voor de buitenwereld is het lastig, al maakt die zich er minder druk om. Ook is de vraag of het principieel wel juist is of iemand die een bestuurlijke positie heeft binnen een organisatie -de Orde- tegelijkertijd ook belast is met het toezicht. Ik denk dat je die dingen moet scheiden.’
Volgend jaar wordt de Wet positie en toezicht advocatuur geëvalueerd. ‘Een geschikt moment om dit punt aan de orde te krijgen.’ Zelf heeft hij dan, na bijna veertig jaar inzet voor de publieke zaak, meer tijd om van zijn oude dag te genieten. De advocatuur laat hij met een redelijk gerust hart achter: ‘Nu moet wat op stapel staat worden uitgevoerd. Dat is de grote opgave voor de komende periode.’
WAT IS HET COLLEGE VAN TOEZICHT?
Het college van toezicht op de advocatuur werd in 2015 ingesteld volgens de Wet positie en toezicht advocatuur. Aan de instelling ervan ging een harde strijd tussen de Orde en de regering vooraf. Volgens toenmalig staatssecretaris Fred Teeven (VVD) schoot het interne toezicht op advocaten ernstig tekort: ondermaats presterende, sjoemelende en witwassende advocaten konden jarenlang ongestraft hun gang gaan, getuige de moeite die het kostte om zwakke broeders als Bram Moszkowicz geschrapt te krijgen. Om ‘het vertrouwen van de burger in de advocatuur te herstellen’ moest de eindverantwoordelijkheid voor het toezicht daarom bij een door de minister benoemd college komen te liggen, aldus Teeven. Heel rechtstatelijk Nederland viel over hem heen: de overheid hoort geen rol te hebben bij het toezicht op advocaten, te meer omdat zij vaak zelf als wederpartij fungeert. Het plan sneefde.
In de huidige vorm is het driekoppig college van toezicht een orgaan van de NOvA waarvan de twee niet-advocaatleden worden voorgedragen door de minister, die kiest uit drie door de NOvA geselecteerde kandidaten. De voorzitter is tevens de landelijk deken. Het college kan schorsing van een deken voorstellen of zelfs ontslag.