Wie veroordeeld is voor een zwaar misdrijf komt wat Dekker betreft niet meer vanzelfsprekend vrij na twee derde van de gevangenisstraf. Bovendien zou de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) pas maximaal twee jaar voor het einde van de straf in moeten gaan.
Beoogd wordt dat het openbaar ministerie per geval de afweging maakt of een gedetineerde voorwaardelijk vrij kan komen. Het OM kijkt daarbij naar het gedrag van de gedetineerde, slachtofferbelangen en het gevaar voor de maatschappij.
‘Uitgangspunt is vanzelfsprekend dat opgelegde straffen ook feitelijk worden uitgevoerd. Die verplichting heeft de overheid naar slachtoffers en samenleving. Dit is de basis voor een geloofwaardig en legitiem strafrechtsysteem,’ schrijft Dekker in de memorie van toelichting.
Detentie- en Re-integratieplan
De minister wil daarnaast het gedrag en de mate waarin veroordeelden zich inzetten om ‘hun leven weer op de rit te krijgen’ een grotere rol laten spelen bij de invulling van de straf. Zo hoopt Dekker recidive te voorkomen. De veroordeelden moeten daartoe zelf aan de slag met een zogeheten Detentie- en Re-integratieplan.
Ook wordt verlof minder vanzelfsprekend en vrijblijvend. Gedetineerden die zich goed gedragen komen in aanmerking voor verlof, dat ook steeds een concreet re-integratiedoel moet dienen. Dat kan zijn omdat ze tijdens dat verlof zorgen voor een legitimatiebewijs, onderdak, werk, zorg of grip op schulden krijgen. Dekker noemt dit de basisvoorwaarden voor een succesvolle terugkeer in de samenleving. ‘Onderzoek wijst namelijk uit dat ex-gedetineerden die deze vijf basisvoorwaarden op orde hebben, minder de fout ingaan na hun straf,’ aldus de minister.
Kritiek
De NOvA en de Raad voor de rechtspraak adviseerden in 2018 het concept wetsvoorstel, waarin ook al de termijn van maximaal twee jaar werd genoemd, in te trekken. De minister zegt naar aanleiding van die kritiek het wetsvoorstel te hebben aangepast.