Mr. X trad op voor een bedrijf in een zaak tegen (onder andere) een oud-bestuurder. Volgens de cliënte had die oud-bestuurder technologie van het bedrijf gepikt en daar patent op aangevraagd. Eind 2017 schreef mr. X een pittige brief, waarin hij aankondigde dat zijn cliënte aangifte ging doen. De wederpartij kreeg eerst nog kans om daarop te reageren. Verder sommeerde hij de wederpartij alle onrechtmatige acties terug te draaien. De brief ging rechtstreeks naar de wederpartij, met een kopie per mail naar diens advocaat.
De wederpartij klaagt: mr. X had op ‘losse gronden’ gedreigd met aangifte. Hij had zijn zware beschuldigingen onvoldoende onderbouwd, en er stond ook niet welke strafrechtelijke bepalingen dan wel waren overtreden. De dreiging was duidelijk bedoeld als pressiemiddel voor een civielrechtelijk doel – mr. X had immers in dezelfde brief een sommatie opgenomen?
Nee hoor, zei mr. X. Aangifte en sommatie stonden los van elkaar. Als aan de sommatie zou zijn voldaan, zou zijn cliënte evengoed naar jusitie stappen. Die aangifte was nog in voorbereiding.
Vrijheid
De tuchtrechter wijst nog maar eens op de vaste regel bij klachten van de wederpartij: een advocaat heeft grote vrijheid bij de belangenbehartiging, maar mag geen middelen gebruiken die op zichzelf ongeoorloofd zijn of die de cliënt geen noemenswaardig voordeel brengen terwijl ze de wederpartij onevenredig benadelen.
In dit geval diende de brief het belang van de cliënt. Mr. X had de beschuldigingen volgens de Amsterdamse raad van discipline voldoende concreet gemaakt (de brief waarin dat gebeurt wordt in de uitspraak grotendeels geciteerd). Aankondigen dat je aangifte gaat doen is op zichzelf niet ongeoorloofd, en je hoeft daarbij niet te zeggen op welke strafrechtelijke bepalingen je doelt als duidelijk is welke gedragingen je strafbaar acht. Het tijdstip waarop je werkelijk aangifte doet mag je zelf bepalen. En omdat mr. X in de brief geen koppeling had gemaakt tussen aangifte en sommatie, was van dreiging om een civielrechtelijk doel te bereiken geen sprake.
Toch ging mr. X niet helemáál vrijuit in deze zaak. Hij had de wederpartij niet rechtstreeks mogen benaderen. Volgens mr. X ging het om een aanzegging met rechtsgevolg die aan de betrokkene zelf moet worden gedaan (Gedragsregel 18 lid 2 (oud)). Daarnaast kon hij zo aan de opsporingsautoriteiten laten zien dat hij de wederpartij de kans had gegeven te reageren.
Maar waarom zou de sommatie niet geldig zijn geweest als die naar de advocaat was gegaan? De hiertegen gerichte klacht achtte de raad gegrond. Toch volgt er geen maatregel, omdat mr. X sorry had gezegd voor het geval hij fout zat, er geen kans op herhaling was en mr. X geen antecedenten had.