Een opmerkelijke verspreking: in zijn praatje voor een zaal mensen die zich bezighouden met slachtoffers in de strafrechtketen vertelde minister Sander Dekker voor Rechtsbescherming over de maatregelen die hij in petto heeft, zoals de ‘verschijningsplicht voor daders’ ter zitting bij het uitspreken van de slachtofferverklaring.
Dekker verbeterde zichzelf meteen maar de verspreking ontging weinigen. Vlak ervoor had de minister voor Rechtsbescherming de rechtstaat al vergeleken met een ‘huis dat nooit af is’, waarbij slachtofferrechten volgens hem het ‘fundament vormden van het huis van de rechtstaat.’
Even later versprak Dekker zich weer, toen hij zei dat hij ‘het oude principe dat de belangen van slachtoffers in het strafproces door de overheid worden meegenomen in zijn vervolging van daders, te smal’ vond.
Versprekingen
Dekker deed zijn versprekingen op het congres Slachtoffers en het Strafproces: wat is de toekomst?, dat vorige week door het ministerie van Justitie en Veiligheid werd georganiseerd. Advocaat Peter Plasman schrok ervan. ‘Ik vind het zorgelijk dat de minister voor Rechtsbescherming het heeft over “het vervolgen van daders”,’ zei hij. ‘Je ziet dat die begrippen verwateren. Daar is niemand bij gebaat.’
Strafrechtadvocaat Plasman was in een deelsessie geponeerd tegenover slachtofferadvocaat Richard Korver, waarbij beide hun bekende stellingen betrokken: Plasman als voorstander van het tweefasenproces, waarbij het slachtoffer pas aan het woord komt als de schuld van de verdachte is vastgesteld; Korver die een uitgebreidere civiele procedure bepleitte, hetzij in, hetzij naast het lopende strafproces (de zogeheten klapluikconstructie) om de schade op de dader de te kunnen verhalen. Het slachtoffer zou bovendien, naar het Duitse voorbeeld van de Nebenkläger, zelfstandig een strafeis moeten kunnen formuleren en stukken mogen toevoegen aan het dossier.
Het zijn stellingen die al sinds jaar en dag door voor- en tegenstanders van de uitbreiding van slachtofferrechten worden betrokken. De discussie wordt sinds begin jaren tachtig gevoerd, toen sociale advocaten aandacht vroegen voor de penibele positie van slachtoffers in het strafproces. Hun cliënten werden door politie en justitie vaak dermate bot bejegend dat ze, naast het leed dat ze al hadden ondergaan, dubbel werden getraumatiseerd. Slachtoffers werden nauwelijks over het rechercheonderzoek geïnformeerd, op zitting werden ze aan botte verhoren onderworpen en hulp bij het claimen van opgelopen schade kregen ze niet of nauwelijks.
Spreekrecht
Sindsdien is er veel veranderd. De mogelijkheid om je met een civiele claim in de strafzaak te voegen werd uitgebreid (Wet Terwee, 1995), in 2005 kwam het spreekrecht voor slachtoffers en in 2012 werd dit uitgebreid naar bredere kring, zoals (stief-) ouders en grootouders. Sinds 2016 is het spreekrecht onbeperkt, en mogen slachtoffers zich ook uitspreken over de bewezenverklaring en de strafmaat. In de afgelopen jaren zijn in de meeste rechtbanken aparte ruimtes voor slachtoffers ingericht zodat zij niet ongewild met verdachten worden geconfronteerd.
Toch is het voor sommigen nog steeds niet genoeg. ‘Wat doen we met de slachtoffers zónder strafproces?’, vroeg prof. mr. Jan van Dijk, in 1984 oprichter van Slachtofferhulp Nederland, zich af. Van Dijk doelde op de mensen die weliswaar aangifte doen van een misdrijf, maar waarbij dat niet tot een strafzaak leidt – volgens hem zo’n 90 procent van de één miljoen aangiften per jaar. Voor deze ‘vergeten groep’ zou je volgens Van Dijk een soort ‘schaduwzitting’ moeten organiseren zodat ook zij genoegdoening en erkenning krijgen voor hun leed. Hun schade zou door de overheid (via het Schadefonds Geweldsmisdrijven) moeten worden vergoed. Dat het toch al overvoerde rechterlijke apparaat daar misschien niet op berekend zou zijn, was van later zorg.
Van Dijk’s proefballonnetje verdween ins Blaue hinein- het ging zelfs fervente voorstanders van slachtofferrechten te ver. Je kunt wel allerlei nieuwe dingen verzinnen, maar dat heeft weinig zin. Begin nou eens met het naleven van de regels die er al zijn, betoogde professor Marc Groenhuijsen. ‘Nog altijd is het dramatisch gesteld met de informatievoorziening aan slachtoffers door de politie en het OM, terwijl die verplichting wel bestaat. Je zou collectieve sancties moeten instellen op het niet-naleven daarvan.’
Privézaak
Inmiddels zijn we op een punt in de discussie beland waarbij we moeten nadenken over wat we eigenlijk willen met het strafproces. ‘Het lijkt steeds meer te draaien rond de relatie tussen het slachtoffer en de verdachte,’ meent rechtsfilosoof Wouter Veraart, ook geen onbekende in de discussie. ‘Trek je die lijn door, bijvoorbeeld door slachtoffers te laten meeschrijven aan het vonnis, of de voorwaarden in de gevangenis te laten bepalen? Dat kan leiden tot een situatie waarin de overheid zegt: het strafproces is een privézaak tussen slachtoffer en verdachte, waarbij de overheid alleen nog een beetje stuurt en faciliteert: het slachtoffer mag de verdachte niet doodslaan, bijvoorbeeld. Of wil je het proces zo inrichten dat het slachtoffer er ook zit in zijn hoedanigheid van burger, en je hem dus medeverantwoordelijk maakt voor het gehele proces?’
Een verfrissend geluid kwam van Henri Beunders, historicus en hoogleraar Ontwikkelingen in de Publieke Opinie aan de Erasmus Universiteit. Beunders is een betrekkelijke nieuwkomer in de discussie en baarde twee jaar geleden opzien met zijn serie ‘strafrecht en emotie’ in de Groene Amsterdammer. Hij trekt de discussie graag buiten het recht: als historicus ziet hij dat de slachtoffercultuur ertoe heeft geleid dat iedereen zich inmiddels slachtoffer kan voelen – en waar dat toe leidt: de Brexit bijvoorbeeld, of de verkiezing van Donald Trump. ‘Want die mensen voelen zich slachtoffer van iets, van moderne ontwikkelingen of van het systeem. En dan stemmen ze maar op Donald Trump.’