Vidija Soerdjbalie-Maikoe (49)
Forensisch patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)

vidija-soerdjbalie
Vidija Soerdjbalie-Maikoe

Als kind wilde ik al dokter worden. Ik heb een deel van mijn jeugd in Paramaribo doorgebracht waar mijn ouders in een drukke straat een kledingwinkel hadden. Als er op straat wat gebeurde en er een ambulance moest komen, stond ik vooraan om te “helpen”. Het was niet zo verwonderlijk dat ik na mijn middelbare school geneeskunde ging studeren.

Het was de ramp met de Surinaamse Luchtvaart Maatschappij (SLM) in juni 1989 waardoor ik uiteindelijk besloot mij te specialiseren in de forensische pathologie. Ik mocht toen als eerstejaarsstudent geneeskunde meewerken aan de identificatie van de slachtoffers. Ik vond het geweldig om vanuit een klein onderdeel van een lichaam te werken richting de persoon. Al moet ik zeggen dat ik nadat ik in 1992 naar Nederland verhuisde, eerst nog een tijdje als arts heb gewerkt en ben gepromoveerd op prostaatkanker. Ik houd nogal van babbelen en met een overledene lukt dat natuurlijk niet. Maar mijn passie bleek toch bij de pathologie te liggen; ik zou nooit meer wat anders willen doen.

Op dit moment ben ik de enige gereigistreerde specialist in forensische pathologie met aandachtsgebied forensische kinderpathologie in Nederland. Ik hou ontzettend van kinderen, ben zelf moeder van een tienerdochter en twee volwassen zonen. Als forensisch kinderpatholoog kan ik andere kinderen maatschappelijk behoeden voor ellende. Als uit mijn onderzoek op een kinderlichaampje blijkt dat er een vermoeden is van fatale kindermishandeling dan kan op grond van mijn rapportage veiligheid worden geboden aan andere kinderen die uit huis worden geplaatst. Ik ben van mening dat als ouders hun kinderen mogelijk iets hebben aangedaan, zij niet het recht hebben die bij zich te houden. Maar daar ga ik niet over. Kinderen zijn zo kwetsbaar. Ik hoop dat de maatschappij veiliger wordt door mijn werk.

Er zijn mij in de loop der jaren verschillende zaken bijgebleven. Ik herinner me nog een zaak die heel veel indruk maakte vanwege het contrast die dag. Bij het NFI werd het sinterklaasfeest gevierd voor kinderen van het personeel. Ik was er ook met mijn gezin. Die dag had ik ook dienst en ik werd opgeroepen. In de sectiekamer lag een baby die zwaar was mishandeld, tot de dood aan toe. Het schrille contrast met al die vrolijke gelukkige kinderen die sinterklaas vierden was enorm. Elk jaar met sinterklaas moet ik er weer aan denken.

Ik ben regelmatig in rechtbanken te vinden om rapporten toe te lichten. Ik merk namelijk dat er steeds meer kritische vragen komen over de inhoud. Dat is natuurlijk ook de rol van een advocaat. Al vind ik het wel belangrijk dat bij een contra-expertise de raadsman de juiste deskundige inschakelt om mijn werk te laten bekijken. Vaak genoeg laten juristen mijn rapportage waarin onder andere de doodsoorzaak en letselinterpretatie van de overledene zijn beschreven, beoordelen door een arts die geen patholoog is, zoals een arts die het lichaam nooit zelf heeft onderzocht of die het lichaam alleen van buiten heeft geschouwd. Terwijl de doodsoorzaak juist aan de binnenkant van het lichaam zit, dat wat alleen een patholoog kan vaststellen. Dan denk ik weleens: als je echt een contra-expertise wil, zoek dan een andere forensisch patholoog. ­Desnoods in het buitenland.

In toenemende mate merk ik dat een advocaat zich echt heel goed heeft voorbereid, tot de medische literatuur aan toe. Dat vind ik een geweldige ontwikkeling, om met de verdediging van gedachten te wisselen en merken dat hij of zij weet waar het over gaat. Dossiers zijn soms lastig te begrijpen voor niet-medici.

Ik zie in mijn werk veel ellende voorbijkomen. Maar ik lig er niet wakker van. Ik zie een overleden kind als een lichaampje waarop ik onderzoek moet doen in het kader van de waarheidsvinding. Als ik naar huis ga, laat ik alles wat met werk te maken heeft achter op het NFI. Maar ik ben natuurlijk geen robot.

Bas Kokshoorn (38)
Senior DNA-deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)

Bas-Kokshoorn
Bas Kokshoorn Image credit: Jiri Büller

Er is mij een DNA-zaak bijgebleven die laat zien hoeveel er tegenwoordig mogelijk is met DNA. Vijfendertig jaar geleden raakte in Zuid-Australië een elfjarig meisje vermist. Ze verdween ’s nachts uit bed in het ouderlijk huis. De zaak was nooit opgelost. De Australische autoriteiten schakelden in 2012 het NFI in omdat wij een heel gevoelige onderzoekstechniek gebruiken. Daarmee konden wij uit de sporen die destijds waren veiliggesteld mogelijk nu wel een DNA-profiel vervaardigen. Het lukte en het verkregen profiel leverde een match op met een verdachte die op dat moment in beeld was.

In mijn dagelijkse werkzaamheden begint mijn rol bij de intake van forensisch onderzoek. Welke vragen willen we beantwoorden? Wat is de beste aanpak om sporen veilig te stellen? Wat gaan we testen en welk onderzoeksplan stellen we op? Ik maak het onderzoeksplan, beoordeel de resultaten en schrijf het rapport.

Ik krijg de verhalen van het misdrijf te lezen, de foto’s en de filmpjes te zien. Zeker bij zaken met kinderen of bejaarden die zijn overvallen, raakt dit mij. Het is best confronterend, al kan ik er met een zekere professionele afstand naar kijken. Anders zou ik mijn werk niet kunnen doen.

Alle zaken die ik op mijn bureau krijg, zijn naar. De uitwassen van onze samenleving. Bij grote mediazaken waar veel aandacht voor is, heb ik de neiging mij terug te trekken uit de nieuwsstroom. Ik wil voorkomen dat ik door gekleurde ­(online)verhalen in kranten of in tv-programma’s onbewust word gestuurd.

De kennis over DNA als drager van erfelijke informatie heeft de afgelopen 25 jaar een enorme vlucht genomen. In de beginjaren van de forensische opsporing hadden deskundigen veel bloed, speeksel of sperma en veel tijd nodig om een DNA-profiel te maken. De laatste jaren is er veel minder materiaal nodig en gaat het veel sneller. Bovendien kunnen we tegenwoordig niet alleen zien van wie het spoor is, maar ook welke kleur ogen, haar en leeftijd die persoon had. In de toekomst is het misschien mogelijk vast te stellen wanneer het spoor is achtergelaten.

Tijdens zittingen word ik regelmatig opgeroepen om het NFI-rapport te duiden. Want het vraagt toch wel wat om de rapporten te doorgronden. Ik heb het idee dat hiervoor in de advocatuur minder animo is, wellicht omdat DNA bij te weinig zaken een rol speelt. Toch kan ik mij voorstellen dat een kennisachterstand tot een risico kan leiden. Als je niet op de hoogte bent van de nieuwste technieken of ontwikkelingen loop je als advocaat kans dat je relevante informatie voor de zaak mist.
Mijn specialisme richt zich op de overdracht van DNA; dus onderzoeken hoe DNA ergens is terecht­gekomen. Stel, iemand wordt verdacht van het steken van een slachtoffer. Er is DNA aangetroffen van de verdachte op het slachtoffer. De verdachte ontkent echter en geeft als verklaring dat hij het slachtoffer recentelijk in dezelfde kleding uitgebreid heeft geknuffeld. Hoe waarschijnlijk past het DNA-spoor bij het ene scenario en hoe waarschijnlijk bij het andere? Hoeveel DNA-overdracht is er tijdens knuffelen? De waarde van DNA-sporen wordt mede bepaald door getuigen, verdachten of slachtoffers die andere uitleg voor de aangetroffen sporen kunnen hebben. Er is steeds meer mogelijk met DNA-onderzoek en het wordt steeds vaker ingezet bij opsporing, maar je moet niet de illusie hebben dat je er alles mee kunt oplossen.’

Jildou Heerschop (40)
Psycholoog bij het Pieter Baan Centrum

Jildou-Heerschop
Jildou Heerschop Image credit: Ronald Brokke

Ik ben na mijn studie tot gz-­psycholoog in een tbs-kliniek terechtgekomen omdat ik graag in de forensische hoek wilde werken. Patiënten in een tbs-kliniek hebben een heel complex ziektebeeld. Een behandeling duurt lang, soms jaren. Ik merkte dat ik het uiteindelijk niet zo motiverend meer vond en ben daarom overgestapt naar het Pieter Baan Centrum. In mijn huidige baan in deze psychiatrische observatiekliniek sta ik aan het begin van de keten: die van de diagnose. Het werk vind ik veel dynamischer dan in de tbs-kliniek.

Verdachten van zware delicten worden zes weken intern bij het Pieter Baan Centrum opgenomen in een gemengde groep, al is het merendeel wat hier komt man. Hun gedrag wordt 24/7 geobserveerd en er wordt gesproken met mensen uit de omgeving van verdachten. Ik spreek de verdachte elke week. Samen met mijn collega’s proberen we zo veel mogelijk informatie en puzzelstukjes bij elkaar te sprokkelen. Daarmee willen we een onderzoek zo optuigen dat de rechtbank begrijpt wat er aan de hand is.

De verdachten die geobserveerd worden in het Pieter Baan Centrum zijn per definitie door het leven beschadigde mensen waar niet zelden heel veel leed achter schuilt. Bij grote zaken worden verdachten in de media vaak afgeschilderd als monsters. Maar achter iedere dader schuilt een persoon, een mens. Ik wil weten en begrijpen waarom iemand een zwaar misdrijf begaat en hoe het zover heeft kunnen komen, zonder het te vergoelijken. Ik wil niet beweren dat in ieder mens een moordenaar zit, maar je kunt niet zeggen dat het plegen van een misdrijf jou nooit zal overkomen.

De laatste jaren zien we een trend dat steeds meer verdachten op advies van hun advocaat weigeren mee te werken aan het onderzoek. Dat gebeurt in 43 procent van de zaken. Verdachten zijn bang voor een tbs-advies. Ik begrijp de rol van de verdediging, maar ik vind het zo zonde en frustrerend. Wel volledig meewerken is ook een mooie gelegenheid om iemand verder te helpen. Als een verdachte niet meewerkt, kan hij of zij ook niet de behandeling krijgen die nodig is. De kans om te mislukken in de maatschappij blijft groot. Vaak begint de riedel weer van voren af aan.

Overigens brengt het Pieter Baan Centrum ondanks het toegenomen aantal weigeraars steeds vaker alsnog advies uit, soms zelfs diagnostiek en een (behandel)advies tot voor de rechtbank aan toe. Natuurlijk is het lastig als een verdachte niet mee wil werken aan gesprekken met mij of een psychiater. Maar uit observaties en omgevingsonderzoek halen we ook regelmatig genoeg om een advies te kunnen uitbrengen.

De heftigste zaken vind ik levensdelicten waar kinderen bij betrokken zijn. Het zijn intense zaken omdat de daders soms ook erg lijden en heel geëmotioneerd zijn. Het is bijvoorbeeld tijdens een ruzie met een partner gigantisch uit de klauwen gelopen. Iets wat ze vooraf niet hadden bedacht, eindigt in een lugubere daad: de partner en de kinderen worden gedood. Je ziet dan vaak dat zulke daders intens verdrietig zijn over wat ze hebben gedaan.

Als psycholoog moet ik mijn neutrali­teit goed bewaken. Ik kan niet meeglijden in emoties van anderen maar ook niet in mijn eigen emoties. Gelukkig werken we in een team waarin we elkaar scherp houden. Het is niet de bedoeling wakker te liggen van een zaak.

zwart-wit-daphne-

Daphne van Dijk

Freelance journalist

Profile page
Advertentie