Op 22 december 2017 kreeg mr. V een vreemd bericht op zijn voicemail van een wederpartij: ‘Ja met ….. Ik wilde u even zeggen dat ik u gisteren bij de Ondernemingskamer louter leugens heb horen verkopen… Ik stel mij zo voor dat u niets aanhad onder uw toga… Ik zag de bloedsporen vanaf kniehoogte naar beneden lopen!’ Zoiets hoorde hij, en hij schrok zich rot, temeer daar hij kort geleden in een andere zaak was bedreigd.
Mr. V reageerde direct per e-mail richting de advocaat van de man die had ingesproken: nog één keer zo’n raar bericht en hij zou de Ondernemingskamer inlichten en aangifte doen van belediging en bedreiging. Een kopie ging naar zijn zeer goede vriend mr. X, die voor een andere partij in dezelfde zaak optrad.
Mr. X hing vervolgens aan de lijn: hij had voor de lol een gek bericht ingesproken… Dat van die bloedsporen klopte trouwens niet, hij had het over broekspijpen onder de toga gehad.
Een luttele zeven minuten na zijn eerste mail stuurde mr. V een tweede: men kon die eerste als niet geschreven beschouwen, het ging om een verkeerd begrepen grap.
Maar de wederpartij liet het er niet bij zitten. Hij achterhaalde dat het bericht was ingesproken vanaf de telefoon van mr. X. Mr. X legde aan diens advocaat uit dat hij zich niet écht voor die meneer had willen uitgeven en dat hij niet had gedacht dat het zo zou worden begrepen. Hij vond het erg vervelend dat de wederpartij zich gegriefd voelde en zou hem desgewenst graag te woord staan.
Ludiek
Het werd een klacht, niet alleen van de man die mr. X had geïmiteerd, maar ook van acht medestanders in de procedure bij de Ondernemingskamer. Volgens klagers had mr. X een misverstand laten ontstaan over de hoedanigheid waarin hij was opgetreden, had hij onwaarheden verkondigd en had hij zich onnodig grievend uitgelaten.
Mr. X verweerde zich: het bericht was absurdistisch en ludiek bedoeld. Hij wist zelfs niet meer zeker of hij de naam van klager had genoemd.
Dat laatste overtuigt de Amsterdamse raad van discipline niet, maar die vat het verder niet zwaar op. De medestanders waren niet ontvankelijk wegens gebrek aan belang. Verder ging het om een grap tussen twee vrienden. Het was ongelukkig dat die in de openbaarheid was gekomen, maar een tuchtrechtelijke norm was niet overschreden. Gedragsregels 29 en 30 (1992) waren niet voor deze situatie geschreven, en mr. X had zich niet onnodig grievend over de wederpartij uitgelaten. Het had mr. X gesierd als hij zich meteen na het blijken van het misverstand naar voren was getreden en zijn excuses had aangeboden, maar tuchtrechtelijk verwijtbaar was dat niet.
Appel is nog mogelijk.