Het idee van het wetsvoorstel is dat wanneer een gerecht kampt met een tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit de rechtszaak makkelijk moet kunnen worden overgebracht naar een ander gerecht. Met het wetsvoorstel moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat de behandeling van een zaak vertraagt als gevolg van tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij het gerecht waar de zaak aanhangig is, aldus Dekker in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Ook moet het bijdragen aan het optimaler inzetten van de beschikbare zittingscapaciteit van de Rechtspraak.
Met het wetsvoorstel wordt volgens Dekker tegemoet gekomen aan de aanbeveling van de Commissie Evaluatie herziening gerechtelijke kaart om aandacht te besteden aan de problemen die in de praktijk worden ervaren met de toepassing van 46a en 62a Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Daarnaast geeft het invulling aan de aanbeveling in het Rapport afstemming zittingscapaciteit strafzaken om wettelijk meer mogelijkheden te bieden voor het verlenen van onderlinge bijstand tussen de gerechten.
Op grond van de nu bestaande artikelen, 46a en 62a RO, kunnen gerechten elkaar al onderlinge bijstand verlenen wanneer er een tijdelijk gebrek is aan zittingscapaciteit. De minister kan hiermee tijdelijk een ander gerecht aanwijzen waarnaar het gerecht zaken die behoren tot een in de aanwijzing te bepalen categorie ter behandeling en beslissing kan verwijzen. In de praktijk brengt dit belemmeringen, zoals relatief hoge administratieve lasten, met zich mee, aldus Dekker. Met het nieuwe wetsvoorstel wil de minister de nu bestaande belemmeringen, lasten en risico’s op fouten, wegnemen.
Knelpunten
Knelpunten worden op dit moment in de praktijk vooral ervaren in zaken waarin de officier van justitie bij het landelijk parket of de officier van justitie bij het functioneel parket met de vervolging van het strafbare feit is belast en die zaak bij een van de vier zogenoemde concentratierechtbanken aanhangig is gemaakt. Dat zijn de rechtbank Amsterdam, de rechtbank Rotterdam, de rechtbank Oost‐Brabant en de rechtbank Overijssel.
Het wetsvoorstel is in het bijzonder ter consultatie voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak, het College van procureurs‐generaal, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de president van de Hoge Raad en de procureur‐generaal bij de Hoge Raad. Daarnaast kan iedereen tot 27 juni 2019 reageren via de internetconsultatie.