Voor het getuigenbewijs bepaalt artikel 166 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat de rechter verplicht is om een partij toe te laten tot getuigenbewijs als zij bewijs aanbiedt van feiten die betwist zijn en die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat een partij (in hoger beroep) tot getuigenbewijs moet worden toegelaten als zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden (noot 1).

Partijdeskundige

Voor een aanbod van een partij om bewijs te leveren door het horen van een (partij)deskundige geldt echter niet een vergelijkbare verplichting. Artikel 200 lid 1 Rv bepaalt namelijk dat de rechter op verzoek van een partij een deskundige kan horen die niet door de rechter is benoemd (een partijdeskundige). Uit het woord ‘kan’ is af te leiden dat hier sprake is van een discretionaire bevoegdheid van de rechter (noot 2). De Hoge Raad heeft bevestigd dat het is overgelaten aan het beleid van de rechter die over de feiten oordeelt of hij behoefte heeft aan deskundige voorlichting door het horen van een partijdeskundige (noot 3). Deze rechterlijke vrijheid om al dan niet over te gaan tot het horen van een partijdeskundige sluit aan bij de discretionaire bevoegdheid die de rechter heeft om te beslissen of hij overgaat tot het inwinnen van een deskundigenbericht. Volgens vaste rechtspraak is het immers overgelaten aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt of hij gebruikmaakt van de bevoegdheid om zich te laten voorlichten door een ­deskundige (noot 4-5).

Risico

Dat maakt het bepaald onzeker of aan een aanbod tot het leveren van bewijs door middel van deskundigen gehoor zal worden gegeven. Terecht wordt het in de literatuur niet langer verdedigbaar geacht dat de rechter enerzijds een verzoek tot het horen van getuigen in principe moet honoreren en moet motiveren waarom hij aan zo’n verzoek voorbijgaat, maar anderzijds een verzoek tot het benoemen van een deskundige zonder meer mag passeren. Bovendien is het een anomalie dat de wet tot uitgangspunt neemt dat een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht dient te worden ingewilligd en alleen op bepaalde gronden mag worden afgewezen, maar de rechter in een lopend geding de discretionaire bevoegdheid heeft een dergelijk verzoek te passeren (noot 6).

Maar een risico blijft het. Wie bewijs wil aanbieden door middel van deskundigen doet er dus goed aan om hetzij in overleg met de wederpartij gezamenlijk, hetzij zelf eenzijdig een (partij)deskundige in te schakelen, dan wel in een apart verzoek tot benoeming van een deskundige te vragen. Immers, hoewel artikel 202 Rv bepaalt dat de rechter een voorlopig deskundigenbericht kán bevelen, komt hem in dat kader géén discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het verzoek dan namelijk in beginsel toe te wijzen, mits het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden.

Door Klaas Aantjes, cassatieadvocaat bij AantjesZevenberg Advocaten in Rijswijk.

NOTEN

1 ECLI:NL:HR:2004:AO7817, ECLI:NL:HR:2013:BZ8766 en ECLI:NL:HR:2015:3009.

2 G. de Groot, Civiel deskundigenbewijs, 2012, par. 10.3; D.J. Beenders, aant. 2 bij art. 200 in T&C Rv.

3 ECLI:NL:HR:2015:311.

4 Zie o.m. ECLI:NL:HR:2006:AU3256, ECLI:NL:HR:2008:BD1902 en ECLI:NL:HR:2009:BF8875. Zie ook De Groot 2012, par. 2.3.1; Asser Procesrecht/Asser 3 2013/232; D.J. Beenders, aant. 2 bij art. 194 in T&C Rv; R.H. de Bock, Tussen waarheid en onzekerheid: over het vaststellen van feiten in de civiele procedure, 2011, par. 7.4; G. de Groot, Het deskundigenbewijs in de civiele procedure, 2008, par. 4.5.1 en 4.7.; ECLI:NL:HR:2133:BZ8317 en ECLI:NL:HR:2017:307.

5 Zie ook § 2.11 van de conclusie van A-G Langemeijer voor ECLI:NL:HR:2015:1837.

6 Asser Procesrecht/Asser 3 2017/233.

Advertentie