Een goudmijn in Zuid-Afrika! Meneer P, cliënt van mr. X, investeerde er een groot bedrag in. Om geld vrij te maken verkocht hij zijn woning, met een (tijdelijk) recht op terugkoop. In 2013 verscheen meneer B ten tonele, die graag met meneer P wilde samenwerken. Terwijl ze met die deal bezig waren hielp meneer B meneer P met een bankgarantie en een lening van een ton, omdat meneer B niet het geld had om zijn woning terug te kopen.
Maar de samenwerking kwam niet tot stand, en het goud stroomde niet binnen – meneer P kon meneer B niet terugbetalen. Meneer B stapte naar de rechter. In 2017 lag er een vonnis waarin meneer P werd veroordeeld tot betaling.
Toen het erop leek dat meneer B beslag ging leggen op de inboedel van meneer P, meldde mr. X dat hij daar een pandrecht op had. Mr. X lichtte toe: hij kende meneer P en zijn vrouw al dertig jaar privé en steunde hen regelmatig ook financieel. Hij had in totaal bijna € 27.000 aan leningen van ze tegoed.
Opmerkelijk detail: de pandakte dateerde van 22 februari 2018, kort nadat meneer B was begonnen met pogingen zijn vordering te incasseren.
Meneer B stapte naar de tuchtrechter. Volgens hem had mr. X nooit als privé-schuldeiser (juist) op 22 februari 2018 een stil pandrecht mogen vestigen op de inboedel van zijn eigen cliënten.
Mr. X erkende dat het ‘dom en verkeerd’ was dat hij geld aan zijn eigen cliënt had uitgeleend. Hij had zich inmiddels teruggetrokken uit de zaak en de heer B zijn excuses aangeboden; eventueel door hem geleden nadeel vanwege dat pandrecht was hij bereid weg te nemen.
Meneer B en zijn vrouw hadden dat pandrecht volgens hem al eerder aangeboden, maar het was er niet van gekomen het vast te leggen. Hij had het beslag niet gefrustreerd, maar alleen gesteld dat zijn pandrecht voorging. Hij had trouwens niet verwacht dat B beslag wilde leggen op een boedel met een waarde van slechts € 900.
Mr. X wist dat zijn cliënten hem nooit zouden kunnen terugbetalen; van belangenverstrengeling was dus geen sprake.
Volgens de Amsterdamse raad van discipline waren er voldoende aanknopingspunten met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden. Geld lenen aan een cliënt, en al helemaal daarvoor zekerheid bedingen: het mag in beginsel niet. Je komt als schuldeiser tegenover je cliënt te staan en dat kan de onafhankelijkheid aantasten, aldus de tuchtrechter. En met dat pandrecht ná een veroordelend vonnis had mr. X op zijn minst de indruk gewekt dat hij executie van het vonnis wilde frustreren en/of zaken aan verhaal wilde onttrekken. Al met al schendingen van de kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit.
Mr. X kreeg een berisping, waarbij nog in zijn voordeel meewoog dat hij bij deken en tuchtrechter inzicht had getoond in zijn handelen en al veertig praktijkjaren een onbevlekt blazoen had…
Hoger beroep staat nog open.