Mr. X was al twintig jaar advocaat. Toen hij in 2005 zijn kantoor verliet om voor zichzelf te beginnen, ging zijn secretaresse met hem mee. Ze was heel ervaren en kon bergen werk verzetten. Maar in 2016 ontstond een arbeidsconflict – weg rots in de branding.
Er kwamen klachten, de boekhouding verslofte, er waren zorgen over een dure lening. Mr. X nam op aanraden van de deken een coach in de arm voor begeleiding in de praktijk. De Unit Financiëel Toezicht Advocatuur hield de financiën in de gaten.
In 2018 leek het beter te gaan. Na elf coachingsgesprekken ging mr. X het weer alleen proberen. Hij zou zich melden als er problemen waren. En problemen kwamen er: zijn nieuwe goedkopere kantoor bleek ongeschikt, zijn vrouw wilde hem verlaten, mr. X raakte overspannen. De boekhouding liep zwaar achter, cliënten kwamen met negen klachten die leidden tot twee berispingen en een waarschuwing, de rechtbank tipte de deken over een probleem met de griffie.
Maar op dat alles was mr. X niet of nauwelijks aanspreekbaar – hij dook weg voor cliënten, coach, deken, Unit FTA. En wegduiken, dat is nou eenmaal iets wat je als advocaat niet kunt maken.
In zijn dekenbezwaar spreekt de deken van een noodtoestand. Behalve het duikgedrag en de beroerde administratie had mr. X intussen ook geen kantoor meer terwijl dat verplicht is (artikel 12 Advocatenwet). Mr. X had alles opgeslagen in een loods, zei hij, en werkte in afwachting van een nieuw kantoor bij een bevriende boekhouder, maar een adres had hij niet opgegeven.
De raad van discipline Arnhem-Leeuwarden wijst het verzoek van de deken tot onmiddellijke schorsing op grond van artikel 60ab Advocatenwet toe, met benoeming van (waarschijnlijk) de voormalige coach tot waarnemer. Die schorsing moet dan gelden tot de tevens opgelegde schrapping definitief is.
Mr. X kan van de schrapping nog in appel. Van de schorsing kan hij te allen tijde opheffing vragen. Maar of hij daar nog energie in gaat stoppen? In zijn verweerschrift liet mr. X weten per 1 januari 2020 een andere baan te hebben.