Mr. X liet haar cliënt bellen met haar geheimhouderstelefoon terwijl de politie bezig was met een doorzoeking van zijn huis. Toen de Amsterdamse raad van discipline haar slechts een waarschuwing gaf, was het onderwerp net hot. Het was in de tijd van de publiciteit rond Stijn Franken, die zijn telefoon uitleende voor een gesprek tussen zijn toenmalige cliënt Willem Holleeder en Peter R. de Vries.
Dat was wel een beetje pech voor mr. X, want dan valt zo’n lankmoedige maatregel extra op, ook in deze rubriek. En voor je het weet heb je dan een dubbel dekenappel te pakken: zowel de Amsterdamse als de landelijk deken stapten naar het Hof van Discipline.
In appel werd duidelijk dat de cliënt minstens een keer zelfstandig met haar telefoon had gebeld, dat ze samen verschillende gesprekken met meeluisterende derden op de speaker hadden gevoerd en dat mr. X de telefoon onbeheerd op tafel had laten liggen. Beveiligingscode: 0000. Misschien, zei ze zelf ter zitting, hadden anderen haar telefoon die middag ook gebruikt.
Mr. X zei dat ze niet wist van ze haar telefoon niet door derden mocht laten gebruiken, maar daar was het hof niet van onder de indruk: ze werd geacht het wél te weten. En code 0000 is geen toereikende beveiliging.
Het hof verwijst onder meer naar de parlementaire geschiedenis over nummerherkenning, waaruit blijkt dat misbruik stevig moet worden aangepakt, en wijzigt de waarschuwing in een schorsing van twee maanden, waarvan een maand voorwaardelijk: een enorme sprong.
Wel terecht, want wie zijn geheimhouderstelefoon uitleent of hem gebruikt voor gezamenlijke gesprekken met de cliënt en derden, kan bewust dan wel onbewust meewerken aan cover-ups of erger. Het schaadt het vertrouwen van justitie in de advocatuur. En je geeft je cliënt een beetje macht over jou: het is nooit fijn als een cliënt iets van je weet wat niet bekend mag worden. Een strenge maatregel onderstreept dat je er echt niet aan moet beginnen.
Toch zou het kunnen dat onder omstandigheden zelfs deze duidelijke regel voor een hoger belang moet wijken. Stijn Franken leende indertijd zijn telefoon uit in verband met een door hem (al dan niet terecht) ervaren bedreiging. Deken Evert-Jan Henrichs zei na zijn onderzoek naar die kwestie in de Volkskrant: ‘met alles wat ik nu weet, acht ik het zeer mogelijk dat de deken destijds, als Franken had gevraagd of hij die telefoon ter beschikking mocht stellen, positief zou hebben geantwoord.’
Het appel van de landelijk deken in de onderhavige zaak was trouwens nog bijna misgegaan. De griffie kreeg het originele beroepschrift pas een dag na verstrijken van de beroepstermijn in handen. Er moest een getuigenverhoor aan te pas komen om het appel te redden. Een NOvA-medewerkster verklaarde dat ze een kopie per fax had gestuurd (maar daar sauveer je de termijn niet mee) en dat ze het origineel op de laatste dag van de appeltermijn kort voor sluitingstijd aan de ontvangstbalie had afgegeven. Dat was voor het hof voldoende, de landelijk deken mocht meedoen.