De rechter kan in de overwegingen van een tussenuitspraak over bepaalde juridische en feitelijke geschilpunten die partijen verdeeld houden (i) een voorlopig oordeel geven of (ii) uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslissen, zonder dat daarmee een deel van het gevorderde in het dictum is afgedaan. In dat tweede geval is sprake van een bindende eindbeslissing, waarvan de rechter in beginsel niet meer mag terugkomen. Dit berust niet op de wet, maar op de eisen van een goede procesorde.1 Zonder deze beperking van het processuele debat zou een geschilpunt waarover al duidelijkheid bestaat steeds opnieuw aan de orde kunnen worden gesteld. Dat kan leiden tot vertraging en is onwenselijk. 

Maar wat als de rechter een bindende eindbeslissing heeft gegeven en later blijkt dat deze beslissing is achterhaald door nieuwe feiten, stellingen of nieuw verworven inzicht van de rechter? Dan is de procesorde niet gebaat bij het stug vasthouden aan alleen de juridische werkelijkheid. De Hoge Raad heeft daarom in de loop der jaren aanvaard dat een rechter kan terugkomen van zijn bindende eindbeslissing als de beslissing (inmiddels) berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.2 De rechter kan dit ambtshalve of op verzoek van (een der) partijen doen, mits hij zich daarbij houdt aan de eisen van hoor en wederhoor. De rechter moet – in een nieuwe tussenuitspraak – partijen in de gelegenheid hebben gesteld zich hierover uit te laten, voordat hij tot heroverweging kan overgaan. Dat is slechts anders als partijen al over de gewijzigde situatie hebben gedebatteerd. Bovendien moet de rechter motiveren waarom hij terugkomt van zijn eerdere eindbeslissing.3 Sterker nog: ook als niet sprake is van een bindende eindbeslissing, moet een rechter het toelichten als hij een andere weg inslaat dan in de tussenuitspraak.4 

De praktijk

Eerst moet worden bepaald of de uitspraak als bindende eindbeslissing kan worden aangemerkt. Die vraag laat zich niet gemakkelijk beantwoorden. Weliswaar heeft de Hoge Raad voor een aantal specifieke gevallen uitgemaakt dat geen sprake is van een bindende eindbeslissing, zoals oordelen in kort geding,5 maar vaak komt het aan op een uitleg van de uitspraak.6 Daarbij is ook beslissend hoe partijen de bedoeling van de rechter redelijkerwijs moesten verstaan.7 

De volgende vraag is waar de benadeelde partij een beroep op kan doen. Te denken valt aan: 

eerst na een tussenuitspraak gebleken nieuwe feiten;8 

voortschrijdend inzicht na een getuigenverhoor;9 

ander toepasselijk recht of wijzigingen in het recht;10 

gewijzigd inzicht bij de rechter;11 

fouten van de rechter.12 

Een onjuiste feitelijke misslag die aan de partij zelf te wijten is, lijkt geen valide reden te zijn.13 

Het oordeel van de rechter over het al dan niet terugkomen, komt neer op een afweging van het belang van een voortvarende en doelmatige procesvoering en het belang van een juridisch en feitelijk deugdelijke uitspraak. Voor de benadeelde partij loont het mogelijk om erop te wijzen dat aan zijn belang het meeste ­gewicht toekomt. 

Floor Veldhuis is advocaat op de cassatiesectie van Pels Rijcken in Den Haag. 

Noten 

1HR 27 november 1981, NJ 1981/3 m.nt. W.H. Heemskerk. 

2HR 25 april 2008, NJ 2008/553 en o.a. herhaald in NJ 2013/432.  

3Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/80.  

4HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1276. 

5HR 14 november 1997, NJ 1998/113. 

6Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/81.  

7HR 25 september 1992, NJ 1992/752. 

8HR 25 april 2008, NJ 2008/553 (De Vries/Gemeente Voorst).  

9HR 14 december 2001, NJ 2002/57 en HR 15 september 2006, NJ 2007/538.  

10HR 25 april 2008, NJ 2008/553 (De Vries/Gemeente Voorst). 

11HR 26 november 2010, NJ 2010/634 (Kojen/ABB). 

12HR 4 april 1997, NJ 1997/220 en HR 1 mei 1998, NJ 1999/563.  

13HR 8 april 1994, NJ 1994/623 en HR 16 januari 2004, NJ 2004/318. 

Floor Veldhuis

Profile page
Advertentie