Shell wordt door het openbaar ministerie verdacht van grootschalige omkoping van Nigeriaanse bestuurders. Deze zouden honderden miljoenen euro’s aan steekpenningen hebben ontvangen om de exploitatie van een olieveld in zee mogelijk te maken. Het onderzoek naar de zaak werd sterk bemoeilijkt door het beroep dat Shell deed op het verschoningsrecht. Dit recht zou gelden voor zijn eigen in-house laywers. Het OM bestreed deze claim en legde de zaak voor aan de rechter-commissaris in Rotterdam.
De rechter-commissaris kwalificeert nu de vijftien Shell-juristen als ‘bezoekende advocaten’. Zij kunnen niet als geheimhouder worden betiteld. Een advocaat kan alleen op onafhankelijke wijze in dienstverband werken als zowel de werkgever als de advocaat een professioneel statuut getekend hebben waarin die positie gewaarborgd is. Dat is bij Shell niet het geval. Bovendien maakt het hoofd van het Legal Department deel uit van het Executive Committee van het bedrijf. Dit wijst eerder op medeverantwoordelijkheid dan op onafhankelijkheid, aldus de rechter-commissaris.
Doorbraak
De tussenbeslissing kan voor het OM en de FIOD een belangrijk doorbraak betekenen in de Shell-zaak. Dit geldt ook voor vergelijkbare opsporingsonderzoeken waar huisjuristen van grote bedrijven bij betrokken zijn. Door het opheffen van het verschoningsrecht kan het OM beschikken over veel meer informatie. Een uitzondering hierop vormen mogelijk de gegevens die uitgewisseld worden tijdens contacten tussen in house-lawyers en externe professionals die geheimhouder zijn. Hierover beslist de rechtbank later.