1. Inleiding

Het is inmiddels ruimschoots een jaar geleden dat de vierde anti-witwasrichtlijn in de Wwft is geïmplementeerd. De Nederlandse orde van advocaten heeft sindsdien de nodige guidance gepubliceerd. De naleving van de Wwft is ook in 2019 weer door het dekenberaad als één van de speerpunten in het toezicht door de lokale dekens aangewezen.[1] Deze aandacht voor de naleving van de Wwft past naadloos bij de aandacht van de overheid in brede zin voor effectieve witwasbestrijding zoals dat naar voren komt in het op 30 juni jl. gepubliceerde plan van aanpak witwassen.[2] De effectiviteit van het toezicht, waaronder het toezicht op advocaten, zal in 2021 door de Financial Action Task Force (FATF) worden geëvalueerd. Uit het jaaroverzicht 2018 van de FIU[3] blijkt dat weliswaar het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties door advocaten in 2018 is gestegen van 10 in 2017 naar 22 in 2018, maar als dit wordt afgezet tegen het aantal meldingen door andere (juridisch) dienstverleners zoals notarissen (2018: 800), belastingadviseurs (2018: 298) of accountants (2018: 1.987) lijkt dat nog steeds laag.

Niet denkbeeldig is dat de aandacht voor de naleving van de Wwft door advocaten verder zal toenemen. Er zijn advocaten die denken dat de Wwft in het geheel niet op hen van toepassing kan zijn. Met als gevolg dat zij geen enkele aandacht schenken aan de Wwft in hun praktijk. De vraag rijst of dit wel terecht is. Het antwoord op deze vraag is niet zonder betekenis. De toezichthouder moet inspelen op de risico’s die naar voren komen in de zogeheten supranationale risicoanalyse van de Europese Commissie (SNRA).[4] Daarin is zowel in 2017 als in 2019 niet alleen gewezen op kwetsbaarheden van advocaten voor witwasrisico’s, maar ook op het risico dat Wwft-verplichtingen niet juist worden nageleefd door advocaten vanwege een verkeerde uitleg van de reikwijdte van de Wwft en in het bijzonder de procesvrijstelling.

Dit roept de vraag op hoe het nu precies zit met die reikwijdte? In dit artikel beantwoorden wij deze vraag aan de hand van voorbeelden. Na een korte inleiding over het normenkader, komen aan bod wat zogeheten ‘Wwft-plichtige diensten’ zijn en de uitleg van de procesvrijstelling. We sluiten af met een slotopmerking en een aanbeveling.

  1. Algemene uitgangspunten normenkader

De verplichtingen op grond van de Wwft zijn van toepassing op zogeheten ‘instellingen’.[5] Ook advocaten zijn aangemerkt als instellingen. De Wwft is echter niet van toepassing op alle vormen van dienstverlening door advocaten. Om te bepalen wanneer de Wwft van toepassing is, zijn twee stappen van belang. De eerste stap houdt in dat sprake moet zijn van zogeheten ‘Wwft-plichtige diensten’.[6] De tweede stap houdt in dat de Wwft niet van toepassing is voor zover advocaten voor een cliënt werkzaamheden verrichten die binnen de reikwijdte van de zogenaamde procesvrijstelling vallen.[7] Op deze twee stappen gaan we hierna nader in. Indien de Wwft van toepassing is, gelden alle verplichtingen uit de Wwft, waaronder de verplichting tot het uitvoeren van cliëntenonderzoek en de verplichting ongebruikelijke transacties (MOT) te melden aan de FIU-Nederland. Laatstgenoemde wettelijke meldplicht is een uitzondering op de geheimhoudingsverplichting van de advocaat.[8] Indien ten onrechte de geheimhoudingsplicht wordt geschonden levert dit een strafbaar feit op. Gelet op het fundamentele karakter van de geheimhoudingsplicht, is het voor advocaten van groot belang adequaat vast te stellen of de Wwft van toepassing is. Daarbij geldt dat voor elke op zichzelf staande dienstverlening aan dezelfde cliënt zal moeten worden bepaald of de Wwft wel of niet van toepassing is. Verder is van belang dat het kan voorkomen dat, naast dienstverlening waarop de Wwft niet van toepassing is, wel Wwft-plichtige diensten worden verleend. Bijvoorbeeld, zoals hierna verder toegelicht, het verlenen van bijstand aan een cliënt in het kader van een tegen de cliënt gericht strafrechtelijk onderzoek en tevens tegoeden van deze cliënt over laten maken naar een derdengeldrekening (beheren van geld)[9]. Ook is denkbaar dat dienstverlening bij aanvang niet binnen de reikwijdte van de Wwft valt, maar dat na verloop van tijd de dienstverlening een ander karakter krijgt en wel dient te worden aangemerkt als Wwft-plichtige dienst (het zogenaamde ‘van kleur verschieten’). Bijvoorbeeld bijstand aan een cliënt met het oog op totstandkoming van een echtscheidingsconvenant ter beëindiging van een geschil over de verdeling van de boedel, waarna louter ter uitvoering daarvan juridische bijstand wordt verleend bij de overdracht van door echtelieden gehouden aandelen en/of onroerende zaken. In dit laatste geval zal alsnog aan de verplichtingen op grond van de Wwft moeten worden voldaan.

  1. Stap 1: stel vast of sprake is van Wwft-plichtige diensten

Kortom, per op zichzelf staande dienst moet worden beoordeeld of de Wwft van toepassing is. Om welke diensten gaat het dan? De Wwft is van toepassing op advocaten en advocatenkantoren voor zover zij zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig advies geven of bijstand verlenen bij (artikel 1a, vierde lid, onderdeel c, onder 1º Wwft):

  • het aan- of verkopen van registergoederen;
  • het beheren van geld, effecten, munten, muntbiljetten, edele metalen, edelstenen of andere waarden;
  • het oprichten of beheren van vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
  • het aan- of verkopen van aandelen in, of het geheel of gedeeltelijk aan- of verkopen dan wel overnemen van ondernemingen, vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
  • werkzaamheden op fiscaal gebied die vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden van belastingadviseurs; of
  • het vestigen van een recht op hypotheek op een registergoed.

De Wwft is ook van toepassing op advocaten en advocatenkantoren voor zover zij zelfstandig onafhankelijk beroeps-of bedrijfsmatig optreden in naam en voor rekening van een cliënt bij enigerlei financiële transactie of onroerende zaaktransactie (artikel 1a, vierde lid, onderdeel c, onder 2º).[10]

Uitgangspunt van de anti-witwasrichtlijnen, waarop de Wwft is gebaseerd, is dat beoefenaren van juridische beroepen onder de anti-witwasbepalingen vallen wanneer zij deelnemen aan financiële of vennootschapsrechtelijke transacties. Rechtstreeks vergelijkbare diensten moeten ook op dezelfde wijze behandeld worden ongeacht door welke beroepsbeoefenaar deze worden verleend.[11] Advocaten hebben dus geen aparte status alleen uit hoofde van het feit dat zij advocaat zijn. Het voert te ver om alle diensten te bespreken. We noemen twee voorbeelden van diensten waarover eenvoudig misverstanden kunnen bestaan. Een eerste voorbeeld betreft het gebruik van derdengeldrekeningen. Advocaten die gebruik maken van een Stichting Beheer Derdengelden vallen niet per definitie onder de werking van de Wwft. Indien een derdengeldrekening wordt gebruikt conform het doel waarvoor de Stichting Beheer Derdengelden is opgericht en voortvloeit uit een zaak die bij de advocaat in behandeling is en waarop de Wwft niet van toepassing is (bijstand in een procedure), valt de transactie die op de derdengeldrekening wordt uitgevoerd niet onder de werking van de Wwft (art. 1a, lid 4, onderdeel c, onder 1◦, sub ii Wwft).[12] Onder omstandigheden moet het gebruik van de derdengeldrekening echter wel degelijk worden aangemerkt als het beheren van geld. Daarvan kan sprake zijn, indien het gebruik van de derdengeldrekening een op zichzelf staande dienst is en/of het gebruik plaatsvindt naar aanleiding van een verleende dienst die wel onder de werking van de Wwft valt. Een voorbeeld bespraken we al in de vorige paragraaf. Een tweede voorbeeld betreft bijstand door een advocaat bij het in het kader van een overname van een onderneming doen van een fusiemelding bij de ACM. Een fusiemelding is dan gekoppeld aan de overname van één of meerdere ondernemingen (en dus niet te beschouwen als een op zichzelf staande dienst). De dienstverlening valt daarmee in onze visie ook binnen het bereik van de Wwft (art. art. 1a, lid 4, onderdeel c, onder 1◦, sub iv Wwft).

  1. Stap 2: Procesvrijstelling

Als eenmaal is vastgesteld dat sprake is van Wwft-plichtige diensten, is de Wwft toch niet van toepassing indien de dienstverlening valt binnen de reikwijdte van de zogeheten ‘procesvrijstelling’. In artikel 1a, lid 5 Wwft is bepaald dat de Wwft niet van toepassing is voor zover advocaten voor een cliënt werkzaamheden verrichten betreffende

  1. de bepaling van de rechtspositie:
  2. (a) diens vertegenwoordiging en verdediging in rechte, (b) het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding of (c) het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.[13]

Het gaat hier om een uitzondering op het uitgangspunt dat de Wwft geldt bij Wwft-plichtige diensten en beide elementen van de vrijstelling dienen in onze visie restrictief te worden uitgelegd.[14]

Voor wat betreft het element ‘bepaling van rechtspositie’ kan uit de parlementaire geschiedenis worden afgeleid dat op grond hiervan slechts het eerste verkennende gesprek, dat de advocaat met zijn cliënt vóór aanvang van de dienstverlening voert, is vrijgesteld van de Wwft.[15] Dit geldt niet alleen voor aan procedures gerelateerde kwesties, maar ook bij Wwft-plichtige diensten. Tijdens het verkennende gesprek kan aldus worden bepaald welke dienst wordt verlangd zonder dat de Wwft-verplichtingen gelden. Het standpunt van de Nederlandse orde van advocaten in het kader van de implementatie van de derde anti-witwasrichtlijn, dat de Wwft niet zou moeten gelden met betrekking tot het geven van juridisch advies ook buiten de context van een rechtsgeding (namelijk over de toepasselijkheid van rechtsregels), is door de wetgever expliciet afgewezen.[16]

Bij de interpretatie van het tweede element, te weten werkzaamheden betreffende ‘diens vertegenwoordiging en verdediging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding’ is het uitgangspunt dat de werkzaamheden enig verband moeten hebben met een (te vermijden) rechtsgeding’, draait het om de vraag of de dienstverlening ‘verband’ houdt met een (toekomstig) rechtsgeding. Hierbij zal rechtsgeding naar onze mening ruim moeten worden opgevat. Niet alleen procedures bij de rechter vallen binnen de reikwijdte, maar ook procedures die worden ingesteld bij toezichthouders en niet-rechterlijke tuchtcolleges c.q. klachtinstituten.[17] Van een onvoldoende verband is naar onze mening sprake indien er diensten worden verleend waarbij het enige verband met het rechtsgeding is dat deze gelijktijdig worden verleend. Overigens lijkt dit deel van de vrijstelling weinig interpretatievraagstukken op te roepen. Niettemin kunnen deze zich wel degelijk voordoen, met name bij dienstverlening voorafgaand of juist na een rechtsgeding. Bij dienstverlening voorafgaand aan een rechtsgeding, zal sprake van een voldoende verband zijn indien het doel van de dienstverlening ziet op het vermijden of instellen van een rechtsgeding en/of een concreet geschil aan de orde is. Schikkingsonderhandelingen vallen binnen de reikwijdte van de vrijstelling. Indien echter namens een cliënt een verzoek wordt gedaan aan een toezichthouder, maar nog niet zeker is of dit wordt toe- of afgewezen, is van enig concreet geschil nog geen sprake en dus ook niet van enig verband met een rechtsgeding. De vrijstelling is dan niet van toepassing. Bij dienstverlening na een rechtsgeding gaat om de vraag of de dienstverlening onlosmakelijk is verbonden met het rechtsgeding. Te denken valt aan het vastleggen van de afspraken die zijn gemaakt ter vermijding van een rechtsgeding in een vaststellingsovereenkomst. Indien echter na een (dreigend) rechtsgeding sprake is van een op zichzelf staande dienst, dan is niet sprake van een relevant verband en is de vrijstelling niet van toepassing. Indien bijvoorbeeld ter uitvoering van de zo-even genoemde vaststellingsovereenkomst vastgoed moeten worden overgedragen en hier – na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst – advies over wordt gevraagd, is dat een op zichzelf staande dienst. Een ander voorbeeld is: de cliënt vraagt of de op derdengeldrekening ontvangen schadevergoeding kan worden betaald aan een derde vanwege en nog openstaande schuld van de cliënt.[18] De vrijstelling is dan eveneens niet van toepassing.

Kortom, de verplichtingen in het kader van de Wwft zijn enkel van toepassing op advocaten indien zij adviseren over en/of bijstand verlenen bij de (limitatief) opgesomde diensten zoals opgenomen in artikel 1a, vierde lid, onder c Wwft. Er mag dan geen link bestaan tussen het geven van advies en/of de bijstandverlening en daarnaast het procederen in eenzelfde zaak. Zodra de (advies)zaak een element krijgt waarbij wordt geprocedeerd, treedt de procesvrijstelling in werking.

  1. Tot besluit

 Uit het voorgaande volgt dat per op zichzelf staande dienst zal moeten worden bekeken of deze binnen de reikwijdte van de Wwft vallen. Dit vergt allereerst een goed begrip van wat wordt verstaan onder Wwft-plichtige diensten, maar ook wat de reikwijdte van de procesvrijstelling nu precies is. De in de praktijk nogal eens getrokken conclusie dat bij een procespraktijk nimmer sprake kan zijn van Wwft-plichtige diensten, zou wel eens te kort door de bocht kunnen zijn. In de SNRA’s uit 2017 en 2019 is nadrukkelijk gewezen op het risico dat advocaten een onjuiste uitleg geven aan de reikwijdte van de Wwft en daardoor mogelijk non compliant zijn. Nu een juiste naleving van de Wwft speerpunt is in het toezicht op advocaten, lijkt het geen overbodige luxe van de reikwijdte van de Wwft goed op de hoogte te zijn en een vertaalslag te maken naar de eigen praktijk. Het is naar onze mening verstandig daarbij niet als insteek te kiezen dat de Wwft realiter niet van toepassing is, maar juist eens na te gaan op welke manieren de Wwft wel van toepassing zou kunnen zijn. Kortom, doorbreek de mythe van de procesvrijstelling?!

[1] De aangewezen toezichthouder op de naleving van de Wwft door advocaten zijn de lokale dekens (artikel 1d, lid 1, sub d Wwft). Alle dekens van de orden in de arrondissementen gezamenlijk vormen het dekenberaad. Dit is het overlegorgaan waarin de dekens met elkaar overleggen over de wijze waarop zij hun toezichttaken en -bevoegdheden uitoefenen en klachten behandelen.

[2] De minister van Financiën en de minister van Justitie en Veiligheid hebben dit plan van aanpak op 30 juni 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden, te raadplegen via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/06/30/plan-van-aanpak-witwassen.

[3] Te raadplegen via https://www.fiu-nederland.nl/sites/www.fiu-nederland.nl/files/documenten/fiu-nederland_jaaroverzicht_2018_nl_web.pdf.

[4] Zie COM(2017) 340 final en COM (2019) 340 final met de daarbij behorende annexes. In eerstgenoemd SRNA (paragraaf 2.1.3) wordt opgemerkt: “Binnen het antiwitwaskader van de EU worden die beroepsbeoefenaars vrijgesteld van de meldingsplicht bij de verdediging van een cliënt in een gerechtelijke procedure (verschoningsrecht), wat het risico op misbruik doet toenemen. Er zijn gevallen waarin deze beroepsbeoefenaars activiteiten uitoefenen die duidelijk onder de kern van het verschoningsrecht vallen (d.w.z. het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt of het verdedigen of vertegenwoordigen van die cliënt in het kader van een rechtsgeding), naast activiteiten die daar niet onder vallen, zoals het verstrekken van juridisch advies in het kader van de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen. Kennelijk zijn er situaties waarin sommige van die beroepsbeoefenaars al deze activiteiten onder het verschoningsrecht zouden laten vallen. Dit kan tot gevolg hebben dat voor een deel van de activiteiten de AML/CFT-verplichtingen niet worden nagekomen. Het is belangrijk te benadrukken dat de naleving van de AML/CFT-voorschriften niets afdoet aan het beginsel van het verschoningsrecht. Tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat de wijze waarop beroepsbeoefenaars die activiteiten verrichten welke onder het beginsel van het verschoningsrecht vallen, dit beginsel uitleggen en toepassen, voor verbetering vatbaar is.” (onderstreping toegevoegd, VM en AS)

[5] Gedefinieerd in artikel 1, lid 1 Wwft als: bank, andere financiële onderneming, of natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap handelend in het kader van zijn beroepsactiviteiten, waarop deze wet ingevolge artikel 1a van toepassing is.

[6] Zie artikel 1a, lid 1 en lid 4, onderdeel c, subs 1◦ en 2◦ Wwft.

[7] Zie artikel 1a, lid 5 Wwft.

[8] Zie artikel 18a Wwft.

[9] Zie voor voorbeelden waarbij de derdengeldrekening ter beschikking is gesteld o.a. de uitspraken van de Raad van Discipline Amsterdam d.d. 17 december 2018, zaak 18-709/A/A/D, met name rechtsoverwegingen 5.4 en 5.6 en Raad van Discipline 24 juli 2018, kenmerk 18-240/A/NH/D. Indien een derdengeldrekening wordt gebruikt conform het doel waarvoor de Stichting Beheer Derdengelden is opgericht en voortvloeit uit een zaak die bij de advocaat in behandeling is en waarop de Wwft niet van toepassing is, valt de transactie die op de derdengeldrekening wordt uitgevoerd in beginsel niet onder de werking van de Wwft.

[10] Een voorbeeld uit de praktijk betreft een advocaat die van zijn client de controle over diens bankpasjes had verkregen. Op deze manier kon hij zijn eigen declaraties voldoen maar deed hij ook transacties die in het kader van de Wwft ongebruikelijk waren.

[11] Zie hierover onder meer overwegingen 9 en 10 van de vierde anti-witwasrichtlijn.

[12] Zie ook website Kenniscentrum Wwft: https://www.advocatenorde-denhaag.nl/15984/waarschuwing-kenniscentrum-wwft.html.

[13] Deze bepaling is een implementatie van (oorspronkelijk) artikelen 9, lid 5 en 23, lid 2 van de derde anti-witwasrichtlijn (“de lidstaten zijn niet verplicht”) en vervolgens artikel 14, lid 4 en 34, lid 2 van de vierde anti-witwasrichtlijn (“de lidstaten passen (…) niet toe (…) uitsluitend in zoverre”). De wetgever is van mening van de reikwijdte van de vrijstelling in de vierde anti-witwasrichtlijn niet is gewijzigd. Zie hierover o.a. EK, 2017-2018, 34 808, MvA, D, p. 25.

[14] Zie hierover o.a. P.T.C. van Kampen, Hoofdstuk 7 – De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, in: F.G.H. Kristen et al. (red.), Bijzonder strafrecht; Strafrechtelijke handhaving van sociaal-economisch en fiscaal recht in Nederland, Den Haag: Boom Lemna uitgevers 2011, paragraaf 3.3, p.153. Zie ook Zie daarnaast rechtbank Rotterdam d.d. 13 april 2018, te raadplegen via http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2018:2995.

[15] In de parlementaire geschiedenis is hierover opgemerkt: “Tegen de achtergrond van de geheimhoudingsbepalingen voor de advocaat en de (kandidaat-)notaris moet gelegenheid worden geboden vast te stellen welke dienstverlening wordt verlangd (…) Voor zover nadien duidelijk wordt dat het gaat om werkzaamheden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 11°, 12° en 13° [oud, toegevoegd VM en ABS], die geen verband houden met enig rechtsgeding, is sprake van dienstverlening waarop de regels van dit voorstel van toepassing zijn., zie Kamerstukken II, 2007-2008, 31 238, nr. 3, p. 15-16). We wijzen daarnaast op Kamerstukken II, 2007-2008, 31 238, nr. 6, p. 17, waarin is opgemerkt: “De leden van de VVD-fractie vroegen zich af waarom een vrijstelling ontbreekt voor de advocatuur ter zake van juridisch advies. In artikel 1, tweede lid, van het voorstel is met betrekking tot dit onderwerp geregeld dat de verplichtingen uit het voorstel niet gelden voor belastingadviseurs, advocaten en notarissen «voor zover deze voor een cliënt werkzaamheden verrichten betreffende de bepaling van diens rechtspositie, diens vertegenwoordiging en verdediging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding». Bij het uitvoeren van de genoemde werkzaamheden vallen belastingadviseurs, advocaten en notarissen niet onder de verplichtingen van het voorstel. Deze beroepsgroepen vallen alleen onder het voorstel voor zover zij specifieke werkzaamheden, zoals het assisteren bij de aan- of verkoop van onroerend goed of het oprichten van vennootschappen, verrichten. Dit is in lijn met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG. Volgens het Hof houden deze laatstgenoemde activiteiten «naar hun aard geen verband met een rechtsgeding en vallen zij dus buiten de werkingssfeer van het recht op een eerlijk proces» (Arrest van het Hof van Justitie (Grote Kamer) van 26 juni 2007 in de zaak C-305/05) (verzoek om prejudiciële beslissing ingediend door het Arbitragehof – België)). De benadering van het voorstel met betrekking tot de juridische beroepsgroepen sluit aan bij deze uitspraak van het Hof van Justitie.” Er is in de literatuur overigens, mede naar aanleiding van de uitspraak Europese Hof van Justitie C-305/05, 26 juni 2007 r.o 32 – r.o 37, wel gediscussieerd over de vraag of deze beperkte uitleg van de wetgever in lijn is met de Europese richtlijnen. Het gaat daarbij om de vraag hoe moet worden omgegaan met advisering buiten de procedurele context maar in samenhang met de opgesomde transacties (Wwft-diensten). Zie hierover M. Stouten, De witwasmeldplicht. Omvang en handhaving van de Wwft-meldplicht voor juridische en fiscale dienstverleners (diss. Utrecht 2012), Den Haag: Boom 2012, o.a. p.  136 e.v. Wij hebben ervoor gekozen om in dit artikel de mening van de wetgever, zoals ook weergegeven in de Handleiding voor advocaten voor de naleving van de verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), versie 6 september 2018, in dit artikel weer te geven. Rechtsoverweging 10 van de vierde anti-witwasrichtlijn, gelezen in samenhang met SRNA (zie voetnoot 3, hiervoor), duidt erop dat de Wwft-diensten qua aard van dienstverlening in beginsel juist niet het karakter hebben van het ‘bepalen van een rechtspositie’ als bedoeld in de Europese witwasrichtlijnen. Een andere interpretatie zou de Wwft-verplichtingen voor advocaten geheel uithollen.

[16] Zie brief van de Nederlandse orde van advocaten van 20 juni 2008, Kamerstukken II, 2007-2008, 31 237, bijlage bij kamerstuk nr. B en de reactie daarop in Kamerstukken II, 2007-2008, 31 237, nr. C.

[17] Vergelijk Hof van Discipline ’s-Hertogenbosch, 5363, 11 september 2009, CLI:NL:TAHVD:2009:YA0028.

[18] Dit voorbeeld is ontleend aan B.D.W. Martens en S.A.A. Hendrickx, De gewetensvolle advocaat, Strafblad November 2015, paragraaf 2.1.2.

Annemarije Schoonbeek is partner bij CoLegal en gespecialiseerd in toezicht en compliance, Virgil Matroos is toezichthouder bij de unit FTA van de NOvA.

Advertentie