De moord op Derk Wiersum dwong ook hem, als hoogste tuchtrechter, tot reflectie op zijn eigen rol. Immers, een tuchtrechter oordeelt over het werk van advocaten. Dan moet die advocaat wel gewoon zijn werk kunnen doen. ‘We gaan er als tuchtrechter vanuit dat je als advocaat een vrije keuze hebt. En dat je binnen die vrije keuze handelt in overeenstemming met de kernwaarden. We verwachten dat je de kernwaarde partijdigheid hoog in het vaandel hebt en dat je weerstand kunt bieden aan druk van buitenaf, ook als die niet van de eigen cliënt komt. Op het moment dat de vraag gaat spelen of de eigen veiligheid nog wel is gewaarborgd, ga je opeens op een andere manier kijken naar tuchtrechtspraak. Wat mag je in redelijkheid verwachten van een advocaat wanneer die onder heel kwalijke omstandigheden zijn werk moet doen?’
Tjeerd Zuidema (59) is niet alleen rechter bij de Rechtbank Oost-Brabant in Den Bosch. Sinds 1 juli 2017 is hij ook voorzitter van het Hof van Discipline en daarmee de hoogste tuchtrechter voor advocaten. Sinds hij voorzitter werd, heeft Zuidema de belangstelling voor tuchtrecht flink zien toenemen. De NOvA heeft een aparte website met tuchtrechtupdates gelanceerd en de specialisatievereniging van tuchtrechtadvocaten Disciplina heeft het licht gezien.
Het Advocatenblad wijdde in september een artikel aan de ontwikkelingen in het tuchtrecht. Daaruit bleek dat de tuchtrechter eerder neigt naar bijsturen van advocaten dan naar straffen. En dat het verschil uitmaakt of je als advocaat voor de Raad van Discipline in Amsterdam of in Den Bosch komt te staan.
Herkent u de geconstateerde verschillen tussen de raden?
‘Tot op zekere hoogte wel. Daarbij is het voortraject ook van invloed. De wijze waarop het dekenale onderzoek wordt gedaan, bepaalt mede het verloop van de tuchtprocedure. Daarin zie ik verschillen. Je ziet in het dekenberaad voorzichtige pogingen om tot beleid te komen, dat is een groeiproces. Ik denk dat er ruimte is voor verdere uniformering en zou dat wel toejuichen. Natuurlijk zul je regionale verschillen houden, maar spreek dan beleid af en als je daarvan afwijkt, leg dat dan uit.’
Als het aan Zuidema ligt, ontwikkelen de dekens een uniforme werkwijze voor het onderzoek naar een klacht tegen een advocaat. ‘Je ziet dat de ene deken er meteen een eigen visie aan verbindt, de andere deken doet dat niet. Het dekenaal onderzoek wordt dan op een heel andere manier gepresenteerd. Als vertegenwoordiger van het hof ben ik niet echt blij wanneer dekens ongevraagd een visie geven. Het hof beoordeelt in hoger beroep alleen grieven tegen de beslissing in eerste aanleg van de raad. Met de dekenvisie heeft het hof niets van doen, maar door sommige klagers wordt dat toch anders ervaren en zo komt er ruis op de lijn. Wanneer een deken zegt dat het linksom moet en de raad ook, maar wij besluiten dat het rechtsaf wordt, dan kan dat bij een klager of een advocaat die alsnog ongelijk krijgt tot vragen leiden. Hoe kan dat nou?’
Zuidema haast zich te zeggen dat een visie van de deken van waarde kan zijn. Sterker nog, je kunt er procedures door voorkómen, meent hij. ‘Ik kan me goed voorstellen dat in het voortraject veel klachten kunnen worden afgevangen als de deken daar een eerste opvatting over heeft. Dan wordt het onderwerp van overleg tussen partijen. Wilt u dat ik als deken daar mijn opvatting over geef? Als partijen daar tevreden over zijn, hoeft het verdere traject bij de tuchtrechter niet te worden voortgezet. Er zijn tal van zaken die ook op een andere manier opgelost hadden kunnen worden. Waarbij bijvoorbeeld een excuus wonderen had verricht.’
Tip: laat je bijstaan
Zuidema geeft advocaten die zich bij de tuchtrechter moeten verantwoorden graag een tip mee. ‘Ik zie vaak dat de beklaagde advocaat alleen op zitting komt. Ik vraag me af of dat gelukkig is. Als advocaat ben je dan niet meer de professional die adviseert, je bent zelf onderwerp geworden. Het is ingewikkeld om je eigen zaak te bepleiten. Als dit niet goed lukt, kan dat de indruk wekken dat je geen scherp zelfinzicht hebt. Ik zou willen adviseren hulp van anderen in te roepen.’
Welke zaken kunnen door de deken worden afgehandeld, welke zijn voor de tuchtrechter?
‘Ik kan me goed voorstellen dat je voor eenvoudige overtredingen op het gebied van permanente educatie en het behalen van punten niet langs de tuchtrechter gaat. Dat is toezicht en eenvoudig te markeren.
Voor de deken is het een keuze: kies ik het tuchtrechtelijke circuit of kies ik de route van het toezicht, via een bestuursrechtelijke boete? Wat mij betreft is het vaker de laatste. Ik beluister ook de nadelen van de bestuursrechtelijke weg, waarbij bezwaar en beroep mogelijk zijn, dat het allemaal zo’n gedoe is. De tuchtrechtelijke weg is lekker snel. Dat zal allemaal wel. Als je de bestuursrechtelijke route vaker volgt, ontstaat ook beleid: jurisprudentie over wat wel kan en wat niet. Dan verloopt het vanzelf gestroomlijnder. We moeten even door die zure appel heen bijten. Dan kun je bij de tuchtrechter de zaken voorleggen die daar ook echt voor zijn bedoeld.’
Rondpompen
Jaarlijks komen er ongeveer 350 appelzaken binnen bij het hof. Een deel daarvan is afkomstig van veelklagers die voor onnodig veel werk zorgen. Dergelijke zaken horen wat hem betreft thuis in ‘de categorie flauwekul’.
‘We zijn als hof actief bezig een schifting te maken tussen de categorie die terecht een beroep doet op het tuchtrecht en de categorie flauwekul. Wat je ziet, is dat er een klacht wordt ingediend, waarbij de deken na onderzoek tot een visie komt. De klager is het daar helemaal niet mee eens en dient dan een klacht in tegen de deken en vraagt om een verwijzing naar een andere deken om de handelwijze van de vorige deken te onderzoeken. Die verwijzingsverzoeken komen rechtstreeks bij ons. Waar we vroeger zeiden geen beleidsvrijheid te hebben en dus maar een andere deken te kiezen, stellen we daar tegenwoordig paal en perk aan. Dat rondpompen van klachten moet een keertje stoppen. Je ziet soms klachten waarvan je denkt: dit kan niet waar zijn. Ik heb zaken gezien waarbij over de ene na de andere deken werd geklaagd, omdat ze in het dekenberaad samen over de klacht zouden hebben kunnen smoezen. Dan houdt het voor mij op. Ik heb ook al tegen dekens gezegd dat ze daar best wat strakker in mogen zijn.’
Tjeerd Zuidema
2017-heden: voorzitter Hof van Discipline (ook plv. voorzitter van de kamer voor het notariaat ’sHertogenbosch en het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg Eindhoven)
2013-heden: kortgedingrechter Oost-Brabant
2002-2013: rechter in de voormalige rechtbanken Utrecht en Dordrecht
1986-2002: advocaat in Arnhem en Utrecht
Meer uniformiteit in de werkwijze van de dekens én die van de raden. Hoe krijgen we dat voor elkaar?
‘Ik denk dat iedereen actief moet zijn, daarom begin ik ook bij de dekens. Ik kan me goed voorstellen dat er beleid wordt gemaakt waarbij wordt opgetreden als er een bepaald aantal signalen zijn over een bepaalde advocaat. Ik kan me ook voorstellen dat eerder wordt overgegaan tot een dekenbezwaar als sprake is van een tuchtrechtelijk verleden.
Het is ook belangrijk dat we nadenken over welke maatregelen passend zijn in bepaalde situaties. Daar is een lange weg te gaan. Mijn voorganger heeft een universiteit gevraagd onze uitspraken te bekijken op motivering. Wat opviel, is dat de inhoudelijke beslissing ruim gemotiveerd werd, maar dat de motivering van de opgelegde maatregel beperkt was. Dat betekende dat het onderzoek over periode 2012-2016 geen concrete handvatten bood.’
Met de wijziging van de Advocatenwet in 2015 zijn de kernwaarden in de wet vervat. Die vormen volgens Zuidema een goed uitgangspunt om te beoordelen of sprake is van ernstige schending is van wat een goed advocaat betaamt. ‘Sinds die tijd zie je dat in de uitspraak vaak wordt verwezen naar kernwaarden die in het geding zijn. Je ziet dat naarmate de kernwaarde ingrijpender overtreden is, dat ook de maatregel zwaarder wordt. Denk aan financiële integriteit of het partijbelang. Als sprake is van een schending, wordt dat doorberekend in de maatregel. Dat kan niet altijd. Neem gebrekkige communicatie. Dat is een beetje zoeken. Maar vertrouwelijkheid, onafhankelijkheid; dat zijn heel wezenlijke waarden die een advocaat in acht moet nemen. Als je daar de fout in gaat, leidt het tot een ernstiger maatregel dan in het geval van gebrekkige communicatie.’
De Groningse docent rechtsgeleerdheid Rianne Herregodts promoveerde eerder dit jaar op een vergelijking van het tuchtrecht voor accountant, artsen en advocaten. Volgens haar wordt in tuchtzaken voor accountants en artsen veel sterker gekeken naar de vaktechnische kwaliteit van het werk dan bij advocaten. Herregodts heeft een punt, meent Zuidema.
‘De advocatuur moet geen eiland zijn. Ik volg nadrukkelijk de andere beroepsgroepen die onder het tuchtrecht vallen maar constateer dat we binnen de tuchtrechtspraak advocatuur een lijn hebben die je bij andere tuchtcolleges niet ziet, zoals de gronden voor herziening en het niet toelaten van incidenteel appel wanneer de beroepstermijn is verstreken. Wat is daar de rechtvaardiging van? Ik zou het niet altijd weten.’
De kwaliteit van de dienstverlening moet meer aandacht krijgen, vindt de voorzitter van het Hof van Discipline. ‘De vraag is wie aan zet is om dat op te lossen. Ik denk dat we daar de komende jaren naar moeten kijken. Vol toetsen betekent dat je verder moet kijken in het dossier. Als de kwaliteit van de dienstverlening in de procedure aan de orde komt, kan het zijn dat dan ook alle processtukken in het geding worden gebracht en dat je niet wacht op wat partijen inbrengen. Het vraagt grote deskundigheid op elk rechtsgebied. Moet de tuchtrechter dat allemaal uitzoeken of mag je meer verwachten van, bijvoorbeeld, de specialisatieverenigingen die met best practices uitleggen wat de gebruikelijke aanpak of behandeling van een zaak zijn? Ik denk dat daar ontwikkeling mogelijk is. De hoeveelheid vakinhoudelijke normen die we kunnen vinden, is heel beperkt. Een enkele specialisatievereniging heeft een code. Die geeft enige informatie, maar ook niet zoveel. De Verordening op de advocatuur richt zich vooral op de permanente educatie. Maar wat het vakinhoudelijk betekent en wat een cliënt mag verwachten van een advocaat, daarvoor zijn maar weinig concrete aanknopingspunten.’
Ook dat vergt ongetwijfeld veel tijd.
‘Wat is het alternatief? Dat de tuchtrechter gaat uitmaken wat een goede vakinhoudelijke kwaliteit is? Dat zouden we toch ook niet moeten willen?
Het begint bij de beroepsopleiding. Daaruit kunnen best practices voortkomen. Wat geef je een beginnend advocaat mee? Daar kunnen de eerste gedachten worden gevormd, waar de specialisatieverenigingen verder invulling aan geven. Het is niet zo dat het allemaal daar geregeld moet worden. Het is een wisselwerking. Ik wil absoluut niet naar een situatie zoals in de gezondheidszorg, waar alles geprotocolleerd is. Het gevaar daarvan is dat je gedrag stimuleert dat alleen maar aan het protocol voldoet. Dat is een heel defensieve manier om je beroep uit te oefenen. Dat wens ik de advocatuur niet toe.’