Mr. X wil graag advocaat worden, maar hij zag zijn droom bij de Amsterdamse raad van orde sneuvelen. Over zo’n beslissing kun je je beklagen bij het Hof van Discipline en dat deed mr. X.
Tegelijkerijd wraakte mr. X álle advocaat-leden van het hof, want, zo zou hij later toelichten, er staat in artikel 10a Advocatenwet dat advocaten verplicht partijdig zijn bij de behartiging van de belangen van cliënten. Daar moeten ze zich ook in andere hoedanigheid aan houden, dus zijn ze per definitie partijdig. Tja.
Vervolgens wraakte mr. X, zodra hij hoorde welke combinatie van tuchtrechters zijn wrakingsverzoek zou behandelen, telkens het advocaat-lid van dat gezelschap. Voor die individuele wrakingsverzoeken voerde mr. X ook diverse individuele argumenten aan. Zo vond hij dat een advocaat met kantoorgenoten in New York ongeschikt was omdat niet viel uit te sluiten dat uitspraken van mr. X over de aanslag op de Twin Towers in 2001 in het gedrang zouden komen met de belangen die deze advocaten behartigden; hetzelfde advocaat-lid verkeerde bovendien in ‘religieuze verwarring’.
Bij een andere advocaat-lid ging het erom dat die ooit waarnemend deken was geweest van de Amsterdamse orde en dat een kantoorgenoot lid was van de raad van orde die mr. X had afgewezen. Bovendien had mr. X tegen de hele raad aangifte gedaan omdat die een terroristische organisatie zouden vormen.
Uiteindelijk kwam het dan toch tot een zitting van een wrakingskamer waarin ook dat laatstgenoemde, gewraakte, advocaat-lid zitting had. Mr. X maakte van de gelegenheid gebruik om ook de kroonleden (leden van de rechterlijke macht) te wraken. Argument: zij hadden een advocaat-lid toegelaten tot de wrakingskamer.
In de uitspraak schetst de wrakingskamer uitvoerig het juridisch kader – mooi dus om na te slaan, te veel om hier te herhalen.
Op zichzelf heeft mr. X gelijk, zegt het hof, dat een rechter nooit over zijn eigen zaak mag oordelen. Maar bij een opeenstapeling van wrakingsverzoeken mag bij evident misbruik het verzoek buiten behandeling worden gelaten, zonder een andere wrakingskamer te benoemen. Repeterende wrakingsverzoeken frustreren de afhandeling. De wrakingskamer is bij uitstek geschikt een dergelijk misbruik een halt moet toeroepen. ‘Aan elk geding moet eenmaal een einde komen.’
De stelling dat een advocaat-lid per definitie partijdig zou zijn vindt het Hof ‘ontoereikend en onbegrijpelijk.’ De wetgever heeft juist de beroepsgroep bewust op die manier betrokken bij de normhandhaving. Bovendien brengt een redelijke wetsuitleg mee dat artikel 56 lid 4 Advocatenwet
ook geldt voor de wrakingskamer: bij een combinatie van drie móet er één advocaat-lid in zitten.
Ook de argumenten tegen de individuele advocaat-leden overtuigen de wrakingskamer niet: geen (serieus te nemen) zwaarwegende aanwijzingen van vooringenomenheid.
Vijf wrakingsverzoeken achter elkaar – het hof leidt eruit af dat mr. X zijn zaak wil verstoren. De wrakingsverzoeken tegen de leden van de wrakingskamer zelf worden buiten behandeling gesteld en de rest wordt (voor zover nog relevant) afgewezen, met bepaling dat een volgend verzoek niet in behandeling zal worden genomen.
Raadselachtig blijft wat mr. X met deze wrakingen wilde bereiken. Zijn toelating tot de balie lijkt hij er niet mee dichterbij te brengen.