Per 1 januari 2020 is voor wat betreft partneralimentatie een nieuw tijdperk aangebroken. Na een lange aanloop is per die datum de Wet herziening partneralimentatie in werking getreden en daarmee de alimentatieduur beperkt. Tegelijkertijd volgt uit het Belastingplan 2019 dat het percentage waartegen betaalde partneralimentatie in de inkomstenbelasting kan worden afgetrokken geleidelijk wordt verlaagd. De eerste stap daartoe wordt in 2020 gezet. Welke gevolgen hebben deze veranderingen voor de praktijk? En welke aandachtspunten zijn voor de praktijk van belang bij de advisering van cliënten over het onderwerp partneralimentatie?
Wet herziening partneralimentatie
De alimentatieduur is geregeld in artikel 157 van Boek 1 BW. Per 1 januari 2020 is dit artikel zodanig aangepast dat, als de rechter geen termijn heeft vastgesteld, de alimentatieverplichting van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaren. Hierop worden drie wettelijke uitzonderingen gemaakt.
Indien op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding de duur van het huwelijk langer is dan vijftien jaren en de leeftijd van de alimentatiegerechtigde ten hoogste tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd, eindigt de alimentatieverplichting niet eerder dan op het tijdstip waarop de alimentatiegerechtigde de AOW-leeftijd bereikt. De termijn kan dan tot maximaal tien jaar worden opgerekt.
Indien op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding de duur van het huwelijk langer is dan vijftien jaren, de alimentatiegerechtigde is geboren op of voor 1 januari 1970 én diens leeftijd meer dan tien jaren lager is dan de AOW-leeftijd, eindigt de alimentatieverplichting na tien jaren. Deze uitzondering vervalt na zeven jaren.
De alimentatieverplichting eindigt niet eerder dan op het tijdstip waarop de uit het huwelijk geboren kinderen de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt. De maximale alimentatietermijn kan dan uitkomen op twaalf jaar.
Mochten er meerdere uitzonderingen van toepassing zijn, dan geldt de langste termijn.
De eerste twee uitzonderingen zien op langdurige huwelijken. Daarbij gaat het niet om de daadwerkelijke duur van het huwelijk, die pas bepaald kan worden bij inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Bepalend is de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Tussen dat moment en de huwelijkssluiting moeten minimaal vijftien jaren zijn verstreken om in aanmerking te komen voor de eerste twee uitzonderingen. Daarmee wordt beoogd te voorkomen dat de alimentatiegerechtigde belang heeft bij het rekken van de echtscheidingsprocedure.
De alimentatieverplichting vangt nog wel steeds aan op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Ook de bepaling van de duur van de alimentatieverplichting is, als er geen uitzonderingen gelden, afhankelijk van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Dan geldt immers dat de alimentatieduur gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk en telt de periode tussen de indiening van het verzoekschrift en de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking ook mee. Dit geeft alimentatiegerechtigden in dat geval dus wel (nog steeds) een reden om de echtscheidingsprocedure te rekken, zeker als er in voorlopige voorzieningen een tijdelijke partneralimentatie is bepaald.
Voor zogenaamd schrijnende gevallen geldt een hardheidsclausule op grond waarvan verlenging van de alimentatietermijn verzocht kan worden. Deze hardheidsclausule houdt in dat indien ongewijzigde handhaving van de beëindiging van de alimentatie ten gevolge van het verstrijken van de termijn, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van degene die recht heeft op de alimentatie, de rechter alsnog een termijn kan vaststellen. Net zoals voorheen het geval was, moet een dergelijk verzoek worden ingediend voordat drie maanden na beëindiging van de alimentatiebetalingen zijn verstreken. De exacte invulling van de hardheidsclausule is aan de rechter overgelaten. Wel worden in de parlementaire stukken verschillende voorbeelden genoemd. Het in onvoldoende mate op de arbeidsmarkt kunnen terugkeren van de alimentatiegerechtigde als gevolg van tijdens het huwelijk ontstane gezondheidsproblemen kan bijvoorbeeld een reden zijn om te komen tot een verlenging van de alimentatieduur. Een ander voorbeeld is de situatie waarin de alimentatiegerechtigde de zorg heeft voor een gehandicapt of ernstig ziek kind, of het langdurig en intensief belast zijn met mantelzorg voor andere (schoon)familieleden. Ook alimentatiegerechtigden die aantoonbaar tevergeefs aan de alimentatieplichtige hebben gevraagd om ook zorgtaken voor de kinderen op zich te nemen, zouden volgens de parlementaire stukken met succes een beroep op de hardheidsclausule moeten kunnen doen om zo te komen tot een verlenging van de alimentatieduur.
De Wet herziening partneralimentatie is alleen van toepassing op een alimentatieverplichting die op of na 1 januari 2020 tussen partijen is overeengekomen of waarbij het verzoekschrift tot echtscheiding op of na 1 januari 2020 is ingediend. De wetswijziging heeft dus geen gevolgen voor bestaande alimentatieverplichtingen. Dit is ook het geval als voor inwerkingtreding van de wet door de rechter is vastgesteld of door partijen is overeengekomen dat geen partneralimentatie is verschuldigd en na inwerkingtreding van de wet alsnog een verzoek tot partneralimentatie wordt ingediend dan wel een bijdrage wordt overeengekomen. Ook dan geldt de oude wet. Geheel sluitend lijkt het overgangsrecht niet te zijn omdat er ook situaties denkbaar zijn waarin voor het in werking treden van de wet alleen een verzoek tot echtscheiding is ingediend, verder geen nevenvoorzieningen zijn verzocht en partijen ook niets met elkaar zijn overeengekomen over het onderwerp partneralimentatie. Als er dan na twee jaar alsnog een verzoek tot vaststelling van partneralimentatie wordt ingediend, is het de vraag welk recht moet worden toegepast: oud of nieuw? (1) Er zijn overigens ook auteurs die menen dat er op dit punt geen onduidelijkheid bestaat en dat ook in dergelijke gevallen het oude recht geldt. (2)
Belastingplan 2019
Betaalde partneralimentatie mag door de alimentatieplichtige in de aangifte inkomstenbelasting als aftrekpost worden opgenomen. Dit levert een fiscaal voordeel op. Afhankelijk van de hoogte van het belastbaar inkomen was in 2019 de betaalde partneralimentatie tegen een tarief van maximaal 51,75% aftrekbaar. In het Belastingplan 2019 worden een aantal aftrekposten in de inkomstenbelasting beperkt. Eén van de maatregelen betreft een beperking van de belastingaftrek van partneralimentatie. Vanaf 2020 wordt het hoogste belastingtarief waartegen de betaalde partneralimentatie in aftrek kan worden gebracht op het belastbaar inkomen geleidelijk afgebouwd naar uiteindelijk 37,05% in 2023. De eerste stap wordt in 2020 gezet. In 2020 geldt een tarief van maximaal 46%.
Aangezien bij de vaststelling van partneralimentatie rekening gehouden wordt met het fiscaal voordeel voor de alimentatieplichtige (de netto berekende partneralimentatie wordt immers gebruteerd), heeft de beperking van de aftrekbaarheid automatisch ook gevolgen voor de hoogte van de uiteindelijk te betalen partneralimentatie. Een verminderde aftrek leidt tot een lagere draagkracht van de alimentatieplichtige en aldus tot een lagere bruto partneralimentatie. Met name alimentatieplichtigen met een belastbaar inkomen van circa EUR 68.000 bruto per jaar of meer zullen de gevolgen van de aftrekbeperking voelen.
Blijkens de Kamerstukken worden voor bestaande partneralimentatieverplichtingen geen standaardafspraken gemaakt of overgangsmaatregelen getroffen. De fiscale wijzigingen kunnen een reden zijn om de eerder vastgestelde partneralimentatie te herzien, aldus de Kamerstukken.3 Het nieuwe belastingstelsel, en in het bijzonder de gewijzigde aftrekmogelijkheid van partneralimentatie, kan daarmee beschouwd worden als een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW.
Aandachtspunten
In nieuwe echtscheidingszaken die zijn gaan lopen voor 1 januari 2020 dienden cliënten gewezen te worden op de gevolgen van de Wet herziening partneralimentatie. Hiervoor is in de media de nodige aandacht geweest.
Ook na 1 januari 2020 zal naar verwachting de advisering over het moment van indienen een belangrijkere rol innemen dan voorheen. In de oude wet was dit eigenlijk alleen van belang bij kinderloze huwelijken die korter dan vijf jaar hebben geduurd. In dat geval eindigde de alimentatieverplichting immers na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk. Nu geldt voor de eerste twee uitzonderingen weliswaar dat het niet gaat om de daadwerkelijke duur van het huwelijk, maar om de tijd tussen huwelijkssluiting en indiening echtscheidingsverzoek. Dat neemt niet weg dat zowel de alimentatieplichtige als de alimentatiegerechtigde belang kan hebben bij een bepaald moment van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding.
In het verlengde daarvan is het van belang om in een procedure goed uiteen te zetten welke alimentatietermijn geldt en eventueel gemotiveerd onderbouwd al om een langere termijn te verzoeken. De tekst van het nieuwe artikel 1:157 BW bepaalt immers dat als de rechter geen termijn bepaald heeft, de alimentatie gedurende de in dat artikel bepaalde termijn betaald moet worden. Dat impliceert dat al bij de eerste vaststelling van de partneralimentatie in de echtscheidingsprocedure verzocht kan worden om een langere termijn. (4)
De nadere invulling van de hardheidsclausule is, zoals gezegd, overgelaten aan de rechtspraak. Ik verwacht dat er veelvuldig een beroep op gedaan zal worden. Om een dergelijk beroep succesvol te laten zijn en dus te komen tot een verlenging is het naar mijn inschatting noodzakelijk om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen waarom in het voorliggende geval de alimentatietermijn verlengd moet worden.
Bij alimentatieplichtigen met een inkomen van meer dan EUR 68.000 bruto per jaar (of bij wie het de verwachting is dat het inkomen zodanig zal stijgen) is het verstandig in een eventueel te sluiten echtscheidingsconvenant of alimentatieovereenkomst expliciet op te nemen dat er opnieuw naar de hoogte van de alimentatie wordt gekeken als de verminderde aftrek inderdaad een feit is. In het geval de rechter de partneralimentatie vaststelt, is het verstandig de cliënt erop te wijzen wat de gevolgen van de verminderde aftrek op termijn zullen zijn en dat het op dat moment wellicht raadzaam is om wijziging van de partneralimentatie te verzoeken. Om volledig te zijn, dient de alimentatieplichtige er ook op gewezen te worden dat rechters volgens vaste jurisprudentie behoedzaam omgaan met het wijzigen van partneralimentatie met terugwerkende kracht en dat het dus verstandig is tijdig aan de bel te trekken.
Voetnoten
1. Aldus mr. A.N. Labohm in EB 2019/81.
2. Bijvoorbeeld mr. R. van Coolwijk in FJR 2019/44.
3. Kamerstuk 35026, nr. 13, bladzijde 36.
4. Aldus mr. R. van Coolwijk in FJR 2019/44.