‘Hierbij deel ik u mede dat ik mijn werkzaamheden als advocaat heb beëindigd. Ik ben hiertoe genoodzaakt vanwege dringende medische redenen,’ schreef mr. X aan de Rotterdamse deken. Maar de deken hoorde andere berichten. Mr. X lag overhoop met de Belastingdienst, volgens de fiscus moest zijn praktijkvennootschap nog een miljoen betalen. Het Openbaar Ministerie vervolgde mr. X voor belastingfraude en verdacht hem van witwassen. En er liep een faillissementsaanvraag.
Op 22 januari van dit jaar verzocht de deken de Haagse raad van discipline om mr. X te schorsen op grond van artikel 60ab Advocatenwet. Een week later diende de deken een bezwaar in.
In het schorsingsverzoek stelde de deken dat ondanks de onschuldpresumptie een schorsing nodig was, mede vanwege het ‘bedenkelijke patroon in het handelen’ van mr. X dat was gebleken uit gesprekken en een zitting van de raad in december (preciezer wordt het in de uitspraak niet).
Mr. X vroeg kort voor de geplande behandeling van het schorsingsverzoek om uitstel, maar kreeg dat niet. Hij was er niet bij toen op 27 januari de behandeling plaatsvond, maar er lag wel een brief van zijn hand met een kort verweer. Ter zitting meldde de deken nog dat hem het ‘alarmerende bericht’ had bereikt dat mr. X zich mogelijk in een ander arrondissement wilde vestigen, hij was daar op zoek geweest naar personeel.
Bedreiging
De raad overweegt dat onweersproken vaststaat dat mr. X verdacht wordt van belastingfraude en witwassen, en dat er verband was met de advocatenpraktijk. Ook al ontkende mr. X, volgens de raad vormden deze kwesties ‘een bedreiging voor de zorgvuldige praktijkvoering van verweerder’. Ook een faillissementsverzoek vormt een bedreiging voor de praktijkvoering – tenzij de advocaat gemotiveerd toelicht dat onaannemelijk is dat het verzoek wordt toegewezen, maar die motivering had mr. X niet gegeven.
Al met al was het volgens de raad ‘voldoende aannemelijk dat de zorgvuldige praktijkvoering van verweerder wordt bedreigd’ en leverde dat een grond op voor schorsing ex artikel 60ab Advocatenwet. Aan het subsidiaire verzoek om schorsing ex artikel 60b komt de raad daardoor niet toe (zie voor het onderscheid tussen de verschillende schorsingen ‘60ab, hoppetee’).
Mr. X had aangevoerd dat hij de praktijk had beëindigd en in de belangen van cliënten had voorzien door al enige tijd geen zaken aan te nemen. De tuchtrechter vat dat op als een mededeling dat mr. X in verband met zijn gezondheidssituatie heeft voorzien in de behartiging van de belangen van zijn cliënten maar vindt dat mr. X dat nader had moeten onderbouwen. Dit en het beeld van een advocaat die zijn praktijkvoering op diverse punten niet op orde heeft, is aanleiding om op verzoek van de deken toch een waarnemer te benoemen.
Een 60ab-schorsing mag niet los in de lucht hangen, de deken moet dan ook een bezwaar indienen. In dat geval heeft de deken dat al gedaan, anders had hij het alsnog moeten doen, binnen zes weken met eventuele verlenging tot twaalf weken.
Mr. X kan in beroep, maar dat schorst de schorsing niet.