Op dit moment – we schrijven nu maandag 16 maart 2020 – is sprake van een coronaviruspandemie die een ongekende impact op de (wereld)samenleving heeft. Maatregelen van steeds grotere intensiteit volgen elkaar bijna dagelijks op, gerechtsgebouwen zijn inmiddels – met uitzondering van urgente zaken – gesloten, en niet uitgesloten kan worden dat gebiedsverboden zullen worden uitgevaardigd, dat volledige dorpen of steden in quarantaine zullen worden geplaatst en/of dat de bewegingsvrijheid van mensen buiten de ‘vitale’ beroepsgroepen sterk wordt beperkt.

Wat betekent dit voor ons civiele proces? Als de deurwaarder de appeldagvaarding niet meer kán betekenen, omdat hij (i) het gebied waarbinnen rechtsgeldig betekend moet worden niet meer in mag, (ii) zijn eigen gebied niet meer uit mag, of (iii) als beoefenaren van niet-cruciale beroepen zoals de deurwaarder en de advocaat thuis moeten blijven, om maar een paar voorbeelden te noemen, verstrijkt dan de termijn en heeft de appellant pech? Als iemand cassatieberoep tegen een beschikking wil instellen, maar het gebouw van de Hoge Raad is dicht, wat dan? En als het door de omstandigheden/maatregelen niet meer lukt om processtukken tijdig voor een roldatum in te dienen, volgt dan een akte niet-dienen? In dit artikel zullen, met een kleine historische terugblik, enkele vragen worden opgeworpen en zal naar antwoorden worden gezocht. Het devies is in ieder geval: doe iets indien mogelijk, in rustiger tijden zullen achteraf gebleken vormfouten hopelijk met een mantel van begrip worden bedekt. En tevens wordt een oproep aan de rechtspraak gedaan om te (blijven) communiceren wat in tijden van (steeds grotere) nood van procesdeelnemers wordt verlangd.

Betekening van exploten

Al sinds 1838[1] voorziet ons Wet van Burgerlijke Rechtsvordering erin dat het exploot van dagvaarding door een deurwaarder wordt betekend. Pas sinds de herziening van ons procesrecht van 2002 kennen wij met de art. 45-66 Rv een regeling die voor alle exploten geldt, dus ook bijvoorbeeld het exploot van beslaglegging.[2] Het betekenen van exploten is een van de belangrijkste ambtshandelingen van de deurwaarder, die daarop ook het monopolie heeft. Van oudsher wordt de deurwaarder gezien als een betrouwbare gerechtsdienaar die bij uitstek is geëquipeerd om exploten te bezorgen/betekenen, en in tijden van fax en in latere tijden van e-mail is dat niet veranderd. De betekening van exploten is in veel gevallen verplicht voorgeschreven[3] en is maatgevend voor de aanhangigheid van de dagvaardingsprocedure[4] en voor de vraag of termijnen wel of niet verstreken zijn, zoals de appeltermijn[5] of (over)betekeningstermijnen in geval van beslag.

De art. 46-63 Rv bevatten bepalingen waar c.q. op welk adres exploten dienen te worden betekend, waarbij er in enkele gevallen een keuzemogelijkheid bestaat: zo kan bijvoorbeeld ingevolge art. 63 Rv het exploot waarbij verzet wordt gedaan of hoger beroep dan wel beroep in cassatie wordt ingesteld niet alleen aan het adres van de aanlegger resp. de wederpartij in eerste aanleg of hoger beroep worden gedaan, maar ook aan het kantoor van de advocaat of deurwaarder waar degene voor wie het exploot is bestemd laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen. Maar niet altijd is er een alternatief voorhanden, en met maatregelen als gevolg van het coronavirus is denkbaar dat aan het ene of het andere adres eenvoudigweg geen exploot kan worden gedaan omdat dat adres simpelweg niet kan/mag worden bereikt. Voorziet de wet daarin?

Burgemeestertje

Het antwoord op deze vraag luidt bevestigend. Al in 1838 voorzag de wet in art. 2 Rv (oud) in het zogenaamde ‘burgemeestertje’: was het voor de deurwaarder niet mogelijk zijn exploot op het aangegeven adres aan de gedaagde of iemand van diens huisgenoten uit te brengen, dan “zal hij het afschrift terstond ter hand stellen aan het hoofd van het plaatselijk bestuur, of aan dengeen die hem vervangt, die het oorspronkelijke stuk kosteloos met gezien zal moeten teekenen, en het afschrift zoo mogelijk aan den gedaagde zal moeten doen toekomen, zonder dat van dit laatste echter in regten zal behoeven te blijken”. In de jaren zeventig van de vorige eeuw groeide evenwel het verzet tegen het ‘burgemeestertje’, dat niet meer van deze tijd werd geacht en niet meer goed functioneerde.[6] Op initiatief van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders, na overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten en de Nederlandse Vereniging van Gemeenten, is een voorstel tot wijziging van art. 2 Rv (oud) gedaan, dat uiteindelijk op 1 oktober 1985 in werking is getreden.[7] Met de wijziging – aanvankelijk in art. 2 Rv (oud), thans in art. 47 lid 1 Rv neergelegd – werd niet alleen de mogelijkheid van achterlating van een afschrift in een gesloten envelop aan de woonplaats van de gedaagde (als deze en/of huisgenoten niet aanwezig zijn) geïntroduceerd, maar: “Indien ook dat feitelijk onmogelijk is, bezorgt hij terstond een afschrift per post. De deurwaarder maakt, zowel in het ene als in het andere geval tevens onder vermelding van de reden van de feitelijke onmogelijkheid, van deze handelingen melding in het exploot.” Evenals bij het laten van een afschrift in een gesloten envelop aan de woonplaats van de geëxploteerde, is met de terpostbezorging de betekening voltooid.[8] De wetgever dacht bij een feitelijke onmogelijkheid in de zin van deze bepaling “aan natuurrampen als overstromingen, maar ook aan georganiseerde weerstand of bedreiging met geweld”, in welke gevallen “(d)e postbode dan wel eens kan doordringen waar de deurwaarder niet wordt toegelaten.”[9] De bepaling is ook met succes toegepast in een geval waarin de deur/brievenbus van de geëxploteerde onbereikbaar bleek in verband met een gesloten hoog hek.[10] In een betrekkelijk recent kantonrechterskortgeding werd echter geen verstek verleend in de situatie dat de deurwaarder op het aangegeven adres geen brievenbus aantrof, en toen het exploot maar per post heeft verzonden.[11] De kantonrechter oordeelde dat wanneer er geen brievenbus is, verzending per post niet een voor de hand liggend alternatief is, waarbij echter nog kwam dat er in casu een alternatief betekeningsadres was, dat door de eiseres niet was gebruikt.[12]

Naar ik weet is in februari 1995 van de mogelijkheid van terpostbezorging gebruikgemaakt, toen circa 250.000 mensen uit grote delen van het Gelderse rivierengebied zijn geëvacueerd wegens de gevaarlijke hoogwaterstand van de Maas, Rijn, Waal en IJssel en niemand – deurwaarders noch postbezorgers – het betreffende gebied in mocht gaan. Dat heeft voor zover na te gaan niet geleid tot jurisprudentie, mogelijk omdat niemand de feitelijke onmogelijkheid om te exploteren betwistte, en de wetgever met “natuurrampen als overstromingen” juist op die situatie het oog had. Die wetgever zal vast niet hebben gedacht aan mogelijke consequenties van een coronavirusuitbraak, maar het spreekt erg vanzelf dat wanneer als gevolg van die uitbraak (maatregelen worden getroffen die meebrengen dat) adressen waar geëxploteerd dient te worden onbereikbaar worden, de terpostbezorging van het exploot een wettelijk toegestane en rechtsgeldige vorm van betekening inhoudt. Dat de postbode het betreffende gebied waarschijnlijk ook niet kan betreden, doet daarbij niet heel erg ter zake. Met de terpostbezorging is de betekening zoals gezegd immers voltooid. Mijn verwachting is overigens dat als alles weer “normaal” is geworden de rechter bij een beslissing ten aanzien van de vraag of verstek kan worden verleend, of rechtsgeldig hoger beroep is ingesteld, of beslagen tijdig zijn (over)betekend, et cetera, van de explotant in bepaalde gevallen zal verlangen dat deze een aanvullende betekeningshandeling verricht, als onvoldoende lijkt te zijn gewaarborgd dat het betreffende stuk de geëxploteerde in of na de crisissituatie ook daadwerkelijk heeft bereikt.

Deurwaarder

Maar hoe nu te handelen als de deurwaarder zozeer in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt dat zelfs de dichtstbijzijnde brievenbus niet meer kan worden bereikt? Allereerst dient bedacht te worden dat sinds (de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet per) 15 juli 2001 deurwaarders bevoegd zijn tot het verrichten van ambtshandelingen op het (gehele) grondgebied van Nederland,[13] zodat in voorkomend geval wellicht een andere deurwaarder kan worden gevonden die nog wel toegang tot een brievenbus heeft. Als zelfs dat echter in heel Nederland niet meer zou lukken, dan moet creatief een noodoplossing worden bedacht, waarbij de deurwaarder bijvoorbeeld thuis een exploot van betekening opmaakt, uiteraard met vermelding van een datum en eventueel het tijdstip, en daarin de betekeningswens van de explotant aan de geëxploteerde en de onmogelijkheden om tot daadwerkelijke betekening conform een van in de wet aangegeven mogelijkheden verbaliseert, welke actie gevolgd zou moeten worden door (herhaalde) betekening met instandhouding van het oorspronkelijke exploot/proces-verbaal binnen bekwame tijd nadat de omstandigheden zijn genormaliseerd. Naar grote waarschijnlijkheid zullen dergelijke creatieve oplossingen op begrip van de rechterlijke macht kunnen rekenen.

Bij het vorenstaande is nog niet besproken hoe te handelen in geval van openbare betekening, of in het geval de geëxploteerde in het buitenland woont. Indien de woonplaats en het werkelijk verblijf van de geëxploteerde niet bekend zijn en het exploot een te voeren of aanhangige procedure betreft, dient te worden betekend aan het parket van de ambtenaar bij het openbaar ministerie waar de zaak moet dienen of dient, aldus art. 54 lid 2 Rv, waarna een uittreksel zo spoedig mogelijk bekend wordt gemaakt in de Staatscourant, onder vermelding van de naam en het kantooradres van de deurwaarder/advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen. Lukt ook betekening aan het parket niet meer, dan zou ook hier terpostbezorging soelaas kunnen bieden. Bekendmaking in de Staatscourant zal vooralsnog waarschijnlijk het probleem niet zijn, nu deze sinds 1 juli 2009 uitsluitend nog in digitale vorm verschijnt. Maar mocht de deurwaarder ook daar op onmogelijkheden stuiten, dan is de bekendmaking nog steeds “zo spoedig mogelijk” als met bekwame spoed actie wordt ondernomen nadat de omstandigheden weer zijn genormaliseerd.

Buitenlandse betekeningen lijken geen probleem te zijn in geval van toepasselijkheid van de EU-Betekeningsverordening, omdat als een termijn loopt ingevolge art. 9 lid 2 van die verordening en art. 56 lid 4 Rv de datum van verzending van het exploot door de deurwaarder aan de ontvangende instantie in het buitenland als de datum van betekening wordt aangemerkt. In andere gevallen – als het Haags Betekeningsverdrag 1965 van toepassing is, in geval van betekening buiten verdrag of ordening en in geval van interregionale betekening (Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES-eilanden) – is er telkens een betekeningsadres in Nederland,[14] en na het achterlaten van een afschrift van het exploot aan dit adres wordt de betekening, los van uitvoeringshandelingen in het buitenland, als voltooid beschouwd. Is de betekening aan het adres in Nederland door de omstandigheden niet mogelijk, dan zou ook hier voor terpostbezorging in de zin van art. 47 lid 1 Rv kunnen worden gekozen.

Verzoekschriften

Verzoekschriften moeten “ter griffie” worden ingediend.[15] Indiening ter griffie kan op verschillende manieren plaatsvinden: door feitelijke afgifte gedurende de openingstijden van de griffie, door toezending per post aan het adres of de postbus van het gerecht,[16] door deponering in de brievenbus van de griffie (indien de griffie over een brievenbus beschikt) en door middel van verzending per fax.[17] Daarnaast kan indiening elektronisch geschieden indien die mogelijkheid is opgenomen in het procesreglement van het desbetreffende gerecht (art. 33 lid 1 Rv).

Het voorgaande lijkt nogal wat mogelijkheden op te leveren in tijden van crisis, ook als gerechtsgebouwen worden gesloten en/of de griffies dan wel centrale balies fysiek niet meer toegankelijk zijn. Toezending per post is dan wellicht geen goed idee als ook de daadwerkelijke bezorging van die post onder druk komt te staan of als de betrekkende griffie geen goede registratie van de binnenkomst van de post aanhoudt, nu niet het moment van verzending, maar het moment van ontvangst maatgevend is. De fax – hoewel elders in het zakelijk verkeer volledig uitgestorven – lijkt nog steeds soelaas te bieden, en alle gerechten hebben op rechtspraak.nl nog faxnummers vermeld staan. Helaas biedt geen van de procesreglementen de mogelijkheid van indiening van verzoekschriften per e-mail. Alleen de rechtbank Limburg heeft in juli 2015 op rechtspraak.nl een Protocol e-mailverkeer gepubliceerd, op basis waarvan indiening van een verzoekschrift per e-mail mogelijk is, waarmee evenwel de noodzaak van het (later) ‘fysiek’ indienen van schriftelijke stukken niet vervalt.[18]

Maar naar alle waarschijnlijkheid wil de rechtspraak helemaal niet geconfronteerd worden met talloze faxen, temeer nu enkele reglementen expliciet vermelden dat de fax alleen voor berichten is bedoeld. Het zou daarom goed zijn als elk gerecht snel een – zo men wil – tijdelijk e-mailadres met eventueel een noodprotocol publiceert, via welk adres rechtsgeldig verzoekschriften resp. beroepschriften en beroepschriften in cassatie kunnen worden ingediend.

Indiening processtukken

In dagvaardingsprocedures dienen voorafgaand aan een roldatum (bij de rechtbanken is dat woensdag 10.00 uur, bij de gerechtshoven dinsdag 10.00 uur) processtukken te worden ingediend door de partij die voor de betreffende proceshandeling peremptoir staat. Afgezien van enkele zaken bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland, waar per 1 oktober 2019 de verplichting tot digitaal procederen is vervallen, maar nog een kleine uitloop van (oude) KEI-zaken plaatsvindt, moeten die processtukken fysiek worden ingediend, dus niet per fax of e-mail, maar bezorgd aan de centrale balie van het betreffende gerecht dan wel per gewone of aangetekende post. Bezorgen (door een bode of koerier) heeft daarbij in de praktijk nog steeds de voorkeur, omdat bij postbezorging niet altijd zeker is dat het betreffende stuk de griffie vóór de roldatum ook daadwerkelijk heeft bereikt, en professionele rechtsbijstandverleners geen risico’s willen lopen. Wat nu echter als de centrale balie niet meer bereikt kan worden? Op het nieuwsbericht van de rechtspraak van zondag 15 maart 2020 wordt vermeld dat de gerechtsgebouwen en centrale balies vanaf dinsdag 17 maart 2020 niet meer vrij toegankelijk zijn, maar dat maandagmiddag 16 maart 2020 meer informatie volgt over hoe de centrale balie bereikt kan worden voor bijvoorbeeld “het instellen van hoger beroep of het verzoek tot het registreren van gezamenlijk ouderlijk gezag of het verkrijgen van apostille of legalisatie”, maar kennelijk niet over ‘gewone’ proceshandelingen in lopende dagvaardingsprocedures. Het is zeer wenselijk dat de rechtspraak daarover snel en duidelijk communiceert, maar wellicht beter is het als alle rolhandelingen – behoudens in als zodanig aangeduide “urgente zaken” – worden bevroren c.q. uitgesteld met een termijn van bijvoorbeeld vier weken, om afhankelijk van de situatie dan te bezien of er aanleiding bestaat voor verder uitstel dan wel om de draad weer op te pakken.

Samenvatting

  • Bij de betekening van exploten, waaronder het exploot van dagvaarding, zal de obscure mogelijkheid van terpostbezorging van art. 47 lid 1 Rv de komende tijd wellicht soelaas kunnen bieden. Wordt ook dat onmogelijk, dan zal naar creatieve oplossingen, zoals een ‘kantoorexploot’, moeten worden gezocht.
  • De indiening van verzoekschriften (waaronder beroepschriften) ter griffie kan op problemen gaan stuiten. De rechtspraak wordt opgeroepen bij gesloten gerechtsgebouwen een voorziening te treffen waarlangs de stukken – zolang dat mogelijk is – wél fysiek kunnen worden ingediend en daarover duidelijk te communiceren. Verder wordt opgeroepen al dan niet met een noodprotocol e-mailadressen open te stellen, waarlangs verzoekschriften (en in ieder geval beroepschriften) rechtsgeldig kunnen worden ingediend.
  • Voorts wordt de rechtspraak opgeroepen om snel duidelijk te maken waar en op welke wijze met gesloten gerechtsgebouwen processtukken in lopende rolzaken kunnen worden ingediend. Beter is wellicht om in alle rolzaken (behoudens urgente zaken) – in afwachting van betere tijden – een standaarduitstel te verlenen.

Tot slot: onderneem in geval van twijfel in ieder geval enige vorm van actie, hopelijk zullen eventuele formele gebreken achteraf met de mantel van begrip worden bedekt.

Willem Heemskerk is sinds 1992 advocaat bij Pels Rijcken en specialist burgerlijk procesrecht. In 2018 werd hij door de Vereniging Incasso & Procesadvocaten uitgeroepen tot beste procesadvocaat van Nederland.

Voor het bronnenmateriaal in dit artikel is Heemskerk geholpen door student-medewerker Jitske Mink.

Noten

[1] Wet van 29 maart 1828, Stb. 1828, 14, in werking getreden op 1 oktober 1838.

[2] Voorheen werd aangenomen dat de art. 1-4 Rv (oud), hoewel alleen of in de eerste plaats voor dagvaardingen geschreven, ook op andere exploten betrekking hadden.

[3] Maar bijvoorbeeld niet in het geval iemand ervoor kiest om een brief die dient tot stuiting van de verjaring ex art. 3:317 BW zekerheidshalve per exploot te laten betekenen.

[4] Art. 125 lid 1 Rv.

[5] Art. 339 Rv, in verband gelezen met art. 343 Rv.

[6] Zie W.H. Heemskerk in zijn noot onder HR 30 december 1977, NJ 1978/576.

[7] Wet van 3 juli 1985, houdende wijzigingen van de bepalingen die betrekking hebben op de betekening van exploiten in burgerlijke zaken Stb. 1985, 384.

[8] Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering (A. Knigge & M. Zilinsky), aant. 4 op art. 47.

[9] Kamerstukken II 1982/1983, 18 052, nrs. 1-3, p. 9.

[10] Hof Den Haag 8 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1359, Prg. 2014/171, m.nt. P.J.M. Ros, r.o. 8.

[11] Ktr. Amsterdam 14 februari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:1280. In precies gelijke zin: Ktr. Zwolle-Lelystad 18 februari 2010 ECLI:NL:RBZLY:2010:BL6110.

[12] Het gerechtshof Den Haag vond dat in de zojuist genoemde uitspraak uit 2014 echter weer niet relevant, omdat “er geen rechtsregel (is), die inhoudt dat bij onmogelijkheid van betekening op de voet van artikel 46 of artikel 47 lid 1, eerste volzin, Rv, de deurwaarder pas tot ter post bestelling mag overgaan nadat hij eerst nogmaals heeft getracht overeenkomstig een van die artikelen of artikel 63 Rv te betekenen”.

[13] Art. 3 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet.

[14] Zie uitvoerig W. Hugenholtz/W.H. Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, Dordrecht: Convoy Uitgevers 2018, nr. 55, p. 72-74.

[15] Zie art. 278 lid 1 Rv voor de eerste aanleg, art. 359 Rv voor het hoger beroep en art. 426a lid 1 Rv voor de cassatieprocedure.

[16] Indiening ter griffie is voltooid op het moment waarop de postzending is de postbus is gekomen. Zie HR 10 juni 1994, NJ 1995/284, m.nt. H.J. Snijders.

[17] Indiening is tijdig geschied indien een per fax verzonden verzoekschrift vóór 24.00 uur van de laatste dag van een termijn ter griffie is ontvangen, d.w.z. is begonnen binnen te komen. Zie HR 27 november 1992, NJ 1993/569, m.nt. H.J. Snijders, HR 16 februari 1996, NJ 1997/55, m.nt. H.J. Snijders en HR 14 november 2003, NJ 2004/537.

[18] Zie ook Rb. Limburg 30 juni 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:782, r.o. 4.4.

crona

Deel van Dossier

Coronacrisis

De uitbraak van het coronavirus heeft ingrijpende gevolgen, ook voor de advocatuur. Volg hier de belangrijkste ontwikkelingen.

Coronacrisis
Advertentie