Wie om wat voor reden dan ook lange tijd de praktijk niet uitoefent, loopt het risico dat de orde zich achter de oren krabt. Mr. X werd advocaat in 1979 en stopte op 1 augustus 2014 om medische redenen. In de jaren die volgden kreeg hij telkens het verzoek zijn CCV-opgave te doen, hetgeen hij stelselmatig weigerde. Het was ook zinloos, luidde zijn redenering, hij oefende immers de praktijk niet uit? Er was ook geen vakje ‘niet van toepassing’ op het formulier.
In 2018 vond de raad van de orde Midden-Nederland het welletjes. Men koos voor het tot dan toe niet of nauwelijks gebruikte artikel 8e Advocatenwet: ‘De raad van de orde in een arrondissement kan de raad van discipline verzoeken te beslissen dat de advocaat die niet duurzaam en stelselmatig het beroep van advocaat uitoefent, van het tableau wordt geschrapt.’ Schrapping niet als tuchtrechtelijke maatregel, maar als ordeningsrechtspraak, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt.
In de memorie van toelichting stond bij dit artikel dat het voor de hand lag dat er landelijke indicatoren ontwikkeld zouden worden: wanneer is het wenselijk dit artikel te gebruiken? Maar daar is het tot nu toe niet van gekomen.
Verkeerde weg
Mr. X verzette zich, met wrakingsverzoeken, bevoegdheidskwesties en onder meer het argument dat de verkeerde weg gekozen was. De orde maakte misbruik van artikel 8e, het was niet geschreven om iemand vanwege arbeidsongeschiktheid buiten spel te zetten. Als er al een grond was, dan lag die in artikel 12 lid 5 Advocatenwet. Dat betekende dat het OM volgens hem bevoegd was om bij de rechtbank om schrapping te vragen.
Of men had moeten onderzoeken of hij zijn vak nog kon uitoefenen. Zo niet dan had men moeten pogen hem op grond van artikel 60b Advocatenwet te laten schrappen.
Maar zonder geldende indicatoren en deugdelijke belangenafweging een arbeidsongeschikte advocaat wippen, enkel omdat hij niet praktiseert: dat kon volgens mr. X niet.
Indicatoren
De raad van discipline Arnhem-Leeuwarden en in hoger beroep het Hof van Discipline zijn het niet met mr. X eens. Het feit dat hij nog met een kantooradres bij de orde van advocaten Midden-Nederland stond ingeschreven, betekende dat schrapping op grond van artikel 12 lid 5 niet aan de orde was. En men wilde vast liever verre blijven van de vraag of mr. X ook niet in staat was de praktijk uit te oefenen. Door het via artikel 8e op die vijf jaar te gooien en te overwegen dat die indicatoren niet noodzakelijk waren om het artikel toe te passen, hield de tuchtrechter het eenvoudig. De enkele tijdsduur was volgens het Hof al voldoende om aan te nemen dat mr. X redelijkerwijs niet meer in staat was om advocatenwerk op voldoende niveau invulling te geven.
Het moet een hard gelag zijn voor mr. X, die er gezien zijn lange staat van dienst sterk aan hechtte zich advocaat te kunnen blijven noemen.
Overigens zijn die indicatoren in de maak, zo valt ook in de uitspraak te lezen.