Parket CVOM behandelt het grootste deel van de verkeersstrafzaken. Als het voornemen bestaat om in zaken betreffende snelheidsovertredingen of rijden onder invloed van alcohol of drugs een taakstraf of een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, is vóór oplegging van een strafbeschikking een OM-hoorzitting noodzakelijk (artikel 257c lid 1 Sv).
Bij een hoorzitting toetst de officier de schuldvraag en onderzoekt de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ten aanzien van de feiten gaat de officier in beginsel uit van de juistheid van de inhoud van de processtukken die zich in het strafdossier bevinden. Gelet op dit uitgangspunt is het voor de verdediging zinvol om een verweer over de feiten voorafgaand aan de hoorzitting schriftelijk bij het OM aan te kondigen. Dit kan enerzijds voorkomen dat een zitting dient te worden aangehouden ten behoeve van een nadere bestudering van het verweer of het doen van aanvullend onderzoek. Anderzijds kunnen de door de verdediging gepresenteerde argumenten leiden tot een andere beoordeling van de zaak zodat een zitting dan achterwege kan blijven. Ook kan duidelijk worden dat de standpunten dusdanig uiteenlopen dat een OM-hoorzitting niet meer zinvol is en de zaak dient te worden aangebracht bij de rechter.
Voor de vraag welke straf aan de verdachte dient te worden opgelegd, is het vertrekpunt de uitkomst van de snelheidsmeting dan wel de vastgestelde hoeveelheid alcohol in de uitgeademde lucht. Om gelijke gevallen zo veel mogelijk op gelijke wijze af te doen, richt de officier zich bij die vraag op de richtlijnen van het OM1 én houdt rekening met de rechterlijke straftoemetingspraktijk. De officier zal ook rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In dat kader is van belang de beperkingen te noemen die de strafbeschikking als wijze van afdoening met zich brengt.
Zo biedt de wet, anders dan de verdediging tijdens een OM-hoorzitting zeer regelmatig verzoekt, de officier niet de mogelijkheid om een voorwaardelijke straf op te leggen. Het gesprek kan wél gaan over de strafmodaliteiten die passen binnen de in het strafbeschikkingskader voorziene mogelijkheden. In de meeste gevallen leidt de hoorzitting tot de formulering van een straf door de officier. Die straf kan pas worden opgelegd als de verdachte zich bereid heeft verklaard de straf te voldoen.
Wat regelmatig voorkomt, is dat een verdachte wenst te vernemen welke straf de officier passend acht, terwijl hij het ten laste gelegde feit ontkent ofwel een (andere) reden noemt waarom hij geen straf wenst te accepteren. Hoewel een gedachte daarbij kan zijn dat de verdachte – ondanks zijn bezwaren – de straf accepteert om van de zaak af te zijn, formuleren veel officieren in dat geval geen straf. Daar zit een magistratelijke en logische gedachte achter. De officier dient namelijk de schuld van de verdachte vast te stellen. Bij een ontkennende verdachte is die vaststelling niet altijd mogelijk. Verder schrijft artikel 257c Sv voor dat de officier alleen een taakstraf of rijontzegging kan opleggen in het geval een verdachte zich tijdens een hoorzitting bereid verklaart de door de officier geformuleerde straf te voldoen. Als de officier twijfelt aan die bereidverklaring zal hij geen strafbeschikking uitvaardigen en zal het oordeel van de rechter worden gezocht.
Noot
1. Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen – de meest recente versie van januari 2020 is o.a. te raadplegen via de website van het OM – of de Richtlijn inzake rijden onder invloed en rijden tijdens een rijverbod (2019R013) en de bijbehorende recidiveregelingen.