Ministers Grapperhaus en Dekker willen de maximum celstraf op doodslag verhogen omdat het gat met de maximumstraf op moord vanuit de rechtspraktijk als te groot wordt ervaren. Op dit moment is de maximumstraf van dertig jaar voor moord het dubbele van het maximum bij doodslag. Bij beide misdrijven is sprake van het opzettelijk om het leven brengen, alleen gebeurt dit bij doodslag in een opwelling.
Regelmatig leidt de beduidend lagere straf voor doodslag tot maatschappelijke ophef. Zoals bij het ombrengen van de 16-jarige Rotterdamse scholiere Hümeyra. De dader kreeg in 2019 veertien jaar celstraf met tbs, terwijl het volgens de rechtbank ging om een ‘executie’. De rechtbank riep vervolgens de politiek op de maximumstraf voor doodslag te heroverwegen.
Grote sprong
‘Ik begrijp de richting van dit wetsvoorstel’, zegt Jeroen Soeteman, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Strafrechtadvocaten (NVSA). ‘Er zijn inderdaad signalen uit de praktijk dat het verschil nu te groot is.’ Toch vindt Soeteman de sprong van 15 naar 25 jaar erg groot. ‘Als je meerekent dat per 1 mei volgend jaar de vervroegde invrijheidstelling wordt ingeperkt tot maximaal twee jaar, praat je dus binnenkort over een maximum van 23 jaar. Terwijl bij de huidige invrijheidstelling 15 jaar vaak feitelijk 10 jaar wordt. Dat is een sprong van 13 jaar, dat is wel heel fors.’
Soeteman ziet liever een meer beperkte verhoging van de maximumstraf op doodslag. ‘Als men het strafmaximum echt wil verhogen, lijkt 20 jaar me passender dan 25 jaar. Juist omdat volgend jaar het nieuwe systeem voor vervroegde invrijheidstelling in werking treedt. Met een maximum van 20 jaar wordt het dan feitelijk 18 jaar. En de verhoging vergeleken met nu dus 8 jaar in plaats van 13 jaar. Dat is meer proportioneel.’