De Tweede Kamer nam in oktober de Wet uitbreiding slachtofferrechten aan, bedoeld om de positie van het slachtoffer in het strafproces te versterken. Enkele onderdelen uit de wet vormen een goede aanvulling. Stieffamilie van het slachtoffer krijgt voortaan spreekrecht en de overheid kan aan slachtoffers in een vroeger stadium een voorschot betalen van een opgelegde schadevergoeding.

Twee andere onderdelen in de nieuwe wet zijn zinloos en het resultaat van symboolwetgeving. Slachtoffers krijgen spreekrecht bij tbs-verlengingen, ze mogen zich daarbij uitlaten over de voorwaarden bij beëindiging. De belangrijkste wijziging is dat verdachten van ernstige misdrijven worden verplicht aanwezig te zijn bij de inhoudelijke behandeling van hun strafzaak en de uitspraak.

Wat was ook weer het probleem? Als we naar de negatieve wetgevingsadviezen van alle betrokken ketenpartners kijken (waaronder RSJ, Rechtspraak en OM), valt op dat een belangrijke voorwaarde voor wetgeving ontbreekt. Geen van de partijen stelt namelijk dat er een probleem moet worden opgelost.
Belangrijker is dat waar de zittingsrechter nog iets kan of moet met de vooral emotionele bijdragen van nabestaanden, de rechter bij tbs-verlenging daar helemaal niets mee kan. De rechter moet immers op grond van rapportages door deskundigen beoordelen of recidivegevaar in de weg staat van re-integratie van de tbs-gestelde in de maatschappij. De fase van vergelding en bestraffing is voorbij. De fase waar dit wetsvoorstel zich zonder goede grond in mengt, is de behandeling van een psychisch ziek mens.

Onschuldbeginsel

Onze minister en de partijen die het wetsvoorstel steunden, lijken het basale verschil tussen een strafzaak en een tbs-verlenging niet te erkennen. Men geeft blijk van een fundamenteel gebrek aan inzicht in zowel rechtstheorie als -praktijk.

‘Met de verschijningsplicht wordt volgens minister Dekker voor Rechtsbescherming niet alleen het slachtoffer serieuzer genomen. Ook de verdachte zou er baat bij hebben: deze kan zien wat hij heeft teweeggebracht en krijgt daarnaast meer inhoudelijke informatie over zijn eigen proces’’, schreef het Advocatenblad naar aanleiding van het  wetgevingsoverleg van de vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid.

In veel reacties is er op gewezen dat het onschuldbeginsel te grabbel wordt gegooid. Een verdachte wordt toegesproken door slachtoffers of hun nabestaanden zonder dat is vastgesteld dat hij schuldig is. Aan hem worden verplichtingen opgelegd die zich niet verhouden tot die onschuld. (1) Dat de minister dit fundamentele probleem in de MvT wegwuift door te stellen dat het aan de rechter is om te zorgen dat de verdachte niet als dader wordt aangesproken, is een gotspe. Hier voert een wetgever in strijd met het advies van diezelfde rechter en alle andere betrokkenen in de strafrechtsketen een regeling in die evident inbreuk maakt op een wezenlijk beginsel van ons rechtssysteem en dan moet die rechter dat vervolgens ter zitting oplossen? Zoals het OM al zei: het is toch aan de wetgever om zijn verantwoordelijkheid te nemen en te voorzien in procedures die geen blijk geven van een vooronderstelling ten aanzien van de schuld of onschuld van de verdachte?

Dit onderdeel van de wet heeft een hoog symbolisch gehalte, is weinig doordacht, naïef en plaatst de strafrechtspleging voor nodeloze inspanningen. En dan te bedenken dat de zittingsrechter al lang de aanwezigheid van een verdachte kán eisen.

De verdachte die niet aanwezig wil zijn, maar daartoe wordt gedwongen, kan vrij eenvoudig de orde ter zitting verstoren. Hij zal zeker zwijgen en geen vragen beantwoorden. Hij kan opzichtig met zijn handen tegen zijn oren gedrukt gaan zitten, een liedje fluiten of simpelweg schreeuwen en tieren dat hij niet aanwezig wil zijn. De rechter die verantwoordelijk is voor de orde op de zitting kan vervolgens maar één ding doen en dat is de verdachte weer laten verwijderen uit de rechtszaal. Wie in de strafrechtsketen zat daar ook al weer op te wachten? De ambtenaren die het vervoer van en naar de PI organiseren en uitvoeren? De parketwachten die de onwillige verdachte in de rechtbank moeten begeleiden? De rechter die zijn zorgvuldig gemotiveerde vonnis wil uitspreken? En misschien wel het belangrijkst: zijn het slachtoffer of diens nabestaanden bij dergelijk theater gebaat?

Sander Janssen en Robert Malewicz zijn beiden advocaat bij Cleerdin & Hamer Advocaten in Rotterdam en Amsterdam.

(1.) Daarom werd gewezen op de mogelijkheid van invoering van een tweefasenproces. Daarbij wordt eerst bepaald of een verdachte schuldig is, daarna volgt uitoefening van het spreekrecht en de strafoplegging.

Advertentie