Moshe Beukers en haar bijbel
Moshe Beukers (34, Hamer Advocaten in Bussum) is christen en staat als advocaat onder anderen transgenders en sekswerkers bij. Vanuit de christelijke gemeenschap is daar niet altijd begrip voor. ‘Terwijl het advies van Jezus is: veroordeel niet, maar help anderen.
Van huis uit ben ik christelijk opgevoed. Mijn ouders lazen vroeger voor uit de bijbel, we gingen op zondag naar de kerk en voor het eten dankten we met een gebed. Ik heb daar warme herinneringen aan. De kerk was altijd heel vrolijk, er werd gezongen en voor de kinderen was er een speciale kinderkerk. Terwijl in mijn puberteit andere dingen belangrijker werden en het geloof een beetje naar de achtergrond ging, merkte ik tijdens mijn rechtenstudie in Groningen dat ik behoefte had aan verdieping. Het studentenleven was leuk, maar ook een beetje leeg en oppervlakkig. Ik vroeg me af: waarom leven we? Waarom besta ik? Wat is belangrijk? Mijn opa overleed in die periode. Hij was een gelovig man en vertelde me als kind altijd de mooiste verhalen. Hij had het over wat God voor je kan doen. Na zijn overlijden vroeg ik me af: wat betekent dat nou precies? Toen ik in Groningen naar de kerk ging, viel het kwartje: dit was wat bij me paste. Ik besloot een Alpha-cursus te doen – daarin leer je de beginselen van het geloof – en sloot me aan bij een kring, een groepje mensen met wie ik één keer in de week at en de bijbel bestudeerde. Ook werd ik lid van Ichthus, een christelijke studentenvereniging. Steeds meer vond ik zelf mijn weg in het geloof. Ik merkte dat het me antwoorden gaf en leiding. De lessen uit de bijbel kun je toepassen op alle aspecten van het leven. Het bracht daarnaast ook rust. Overgave. Het vertrouwen dat God voor je zorgt.
Alhoewel ik vandaag de dag iets minder streng omga met mijn geloof maakt het christendom nog altijd deel uit van wie ik ben. Ook in mijn werk. In mijn toga heb ik Zo waarlijk helpe mij God almachtig laten borduren. Toch kan ik me niet in alle overtuigingen van de geloofsgemeenschap vinden. Zo doe ik bijvoorbeeld graag toevoegingszaken – vanuit de gedachte dat je anderen moet helpen – en sta ik geregeld transgenders en sekswerkers bij. Vanuit de christelijke gemeenschap is daar niet altijd begrip voor. En dat is iets dat ik op mijn beurt weer niet begrijp. Ik snap dat het voor gelovigen als een veilige haven voelt om in dogma’s te denken, maar het veroordelen van mensen is niet iets dat de bijbel onderschrijft. Sterker nog, in de bijbel staat: je mag bij God komen zoals je bent.
Door mijn geloof ben ik voor een zitting vaak heel rustig. Ik doe niet altijd een schietgebedje, maar leg de uitkomst van de zaak wel in Zijn handen. Ik doe mijn best en God doet de rest.’
Kaoutar Azghay en haar koran
Kaoutar Azghay (35) is advocaat bij Adriaanse van der Weel Advocaten in Rotterdam en heeft een islamitische achtergrond. Ze leeft volgens de normen en waarden van de koran en past dit ook toe in haar werk. ‘Mijn nekharen gingen recht overeind staan bij een mishandelingszaak.
In de Koran staat Iqrah, wat zoveel betekent als “Leer!” Eénieder wordt gestimuleerd om wijsheid op te doen. Ik interpreteer “éénieder” als man én vrouw, maar niet iedereen denkt daar zo over. Toen ik na mijn vwo besloot om rechten te gaan studeren, stonden mijn ouders vierkant achter me. Zij hebben mij van jongs af aan gestimuleerd om hard te leren en “slim te worden”, zoals ze dat zo mooi konden zeggen. Mijn vader was gastarbeider, mijn moeder zorgde voor mij en mijn broertjes en zusjes. “Wij zijn analfabeet, maar jij hebt hier alle kansen,” hebben ze altijd tegen me gezegd. “Doe daar wat mee.” Toen ik als 18-jarig meisje ging studeren, vond de rest van de familie daar echter wat van. Kon ik niet beter een man zoeken en een gezin stichten? Waarom zou ik zelf gaan studeren? Hun houding bracht veel negativiteit met zich mee. Ik heb me daar altijd tegen verzet en voelde extra druk om me te bewijzen. Ik heb nooit getwijfeld aan mijn studiekeuze. Zolang ik me kan herinneren, heb ik al een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Ook iets dat in de koran staat: bied je medemens waar mogelijk een helpende hand.
Als beginnend advocaat voelde ik een extra drijfveer om vrouwen in een achterstandspositie te helpen. Ook omdat ik één van mijn scripties heb geschreven over de Wet tijdelijk huisverbod. Zo herinner ik me een zaak van een vrouw die door haar man mishandeld werd. Vanuit haar omgeving werd gezegd: “Zo kan het ook gaan. Maak er het beste van, het komt vast ooit goed.” Maar mijn nekharen gingen recht overeind staan. Elk weldenkend mens snapt dat dit geen normale situatie is. Het is ook niet te verdedigen vanuit het geloof, want de koran verwerpt elke vorm van geweld. Het is dus zeker niet zo dat de man vanuit de islam een vrijbrief heeft om zijn vrouw en kinderen te slaan. “Houd vol” is dan ook geen steekhoudend argument in een dergelijke situatie. Als men hier zo op reageert dan is dat ingegeven vanuit cultuur, niet vanuit geloof. Ik voelde me extra betrokken bij deze zaak. Ik heb deze dame doorverwezen naar een collega die gespecialiseerd is in dit soort zaken en hij heeft haar goed kunnen helpen. Zelf ben ik de zaak blijven volgen totdat ik zeker wist dat de dame in kwestie op een veilige plek zat. Ze had eindelijk rust zonder de constante dreiging van geweld om haar heen.
Vanwege mijn islamitische achtergrond word ik met regelmaat benaderd door andere moslims, al dan niet informeel met uiteenlopende juridische vragen. Zij voelen zich meer begrepen door een advocaat met dezelfde religie, merk ik. Ze verwachten én juridische kennis én kennis van ons gedeeld geloof. Zo krijg ik bijvoorbeeld vragen over het islamitisch grafrecht. Volgens de islam dient een overledene begraven te worden en eeuwige grafrust dient daarbij gegarandeerd te worden. Nu met corona worden de meeste moslims verplicht hier in Nederland begraven en niet in hun vaderland. Dat brengt de nodige vragen en onzekerheden met zich. Immers, de Nederlandse grafcultuur garandeert in beginsel geen eeuwig graf. Integendeel. Hoe ga je daar dan mee om? Omdat ik die vragen zo goed begrijp als moslim zijnde, kan ik me ook goed in ze verplaatsen en probeer ik ze zo goed mogelijk te helpen. Enerzijds met de islamitische waarden als uitgangspunt, anderzijds met inachtneming van de Nederlandse regels.
Ik draag de koran dagelijks uit door de normen en waarden die ik vanuit mijn geloof heb meegekregen, zowel in werk als privé. Er zijn advocaten die elke succesje breed uitmeten, maar voor mij is de glimlach van een cliënt genoeg. Ik deel een overwinning liever even met directe collega’s, daarna ga ik weer over tot de orde van de dag. Wees nederig en bescheiden, staat er in de koran. Mensen focussen zich vaak op wat ze níét hebben, maar sta eens stil bij wat je wél hebt. Tel je zegeningen en wees daar dankbaar voor. Mijn motto is: wat niet is, kan nog komen. En blijf leren. Elke dag.’
Herman Loonstein en zijn thora
Herman Loonstein (62) is oprichter van Loonstein Advocaten en oud-hoogleraar Joods recht. Zijn Joodse achtergrond zorgt soms voor ophef in de rechtszaal. ‘Een collega verzocht me mijn baret af te doen.
“Hoelang woont u al in Nederland?” wordt mij weleens gevraagd als ik een keppeltje draag. Ik moet daar dan een beetje om lachen. “Langer dan de koninklijke familie,” zeg ik dan. Mijn familie is hier namelijk al elf generaties. Na afloop van een zitting in het zuiden des lands kwam eens een rechter naar me toe. “Mag ik u iets vragen?” zei hij. “Hebben advocaten in Amsterdam allemaal een baret op?”
Dit jaar ben ik precies veertig jaar advocaat. Dit jubileum voelt voor mij als een keerpunt. Ik heb besloten dat ik me – voordat ik met pensioen ga – nog volhardend ga inzetten voor het rechtsherstel van Joodse slachtoffers en compensatie van geroofd bezit tijdens de Tweede Wereldoorlog.1 Juridisch gezien is de oorlog allesbehalve voorbij.
Hoofdbedekking is onlosmakelijk verbonden met het Jodendom. Zo geeft het dragen van een keppel onder andere aan waar je bij hoort en waar je voor staat. Tijdens zittingen was ik op zoek naar een oplossing binnen de Nederlandse wet. Het is wat in onbruik geraakt, maar een baret is officieel onderdeel van het advocatenkostuum. Ik ben dan ook één van de weinige advocaten in Nederland die deze baret in de rechtszaal draagt. Dat leidt weleens tot frictie.
Zo was er in Arnhem een collega die me vroeg de baret af te doen. Hij wilde geen religieuze symbolen in de zaal zien. Toen ik weigerde, vroeg hij de rechter of hij mij wilde dwingen mijn hoofddeksel af te doen. Terecht antwoordde deze dat hij daar niet toe bevoegd was, dat dat mijn eigen beslissing was. Ik moest mijn collega erop wijzen dat de baret al sinds Napoleon onderdeel is van het advocatenkostuum en dat een enkeling die nog draagt. En dat het dragen van de baret geen religieuze betekenis heeft. Ik heb destijds een klacht ingediend bij de deken van de orde van advocaten. Ik heb de houding van mijn collega als aanmatigend, beledigend en zeer intolerant ervaren. Gelukkig zijn dit incidenten. Na afloop ontving ik juist veel bijval van collega’s. Ze waren verontwaardigd en wilden om deze reden zelf ook een baret gaan dragen.
Alhoewel ik in verhouding veel Joodse zaken doe – zoals bijvoorbeeld rabbinale echtscheidingen – is het niet zo dat mijn geloof voor mij persoonlijk een enorm grote rol speelt in mijn werk. Ik wil mij inzetten voor het ongedaan maken van onrecht. Het WO II onrecht motiveert mij wellicht extra omdat het heel dicht bij huis is, maar voor ander onrecht zet ik mij niet minder in. Ik maak geen onderscheid tussen zaken, verdedig elke cliënt ongeacht hetgeen hem verweten wordt. De grens trek ik bij oorlogsmisdadigers.
Ik merk wel dat ik vanwege mijn geloof extra hard mijn best doe. Ik kan slecht tegen mijn verlies. Ik wil anderen zo graag helpen dat ik álles uit de kast trek.’