Mr. X kreeg van vennootschap O het verzoek om mevrouw P bij te staan. De rekening mocht naar de vennootschap, die zou het verrekenen met mevrouw P.

Aldus geschiedde, mr. X zette de nota’s op naam van de vennootschap, met ‘betreffende’: ‘[mevrouw P]/letselschade’ of ‘[mevrouw P]/OVG’.

De Haagse deken vond het onjuist – het hof had in 2013 (ECLI:NL:TAHVD:2013:304) immers gezegd dat een nota moet staan op naam van de ‘cliënt/opdrachtgever ten behoeve van wie de werkzaamheden worden verricht’?

Bij de raad van discipline ving de deken bot.

Het was – kort door de bocht – voldoende dat ‘mevrouw P’ in het onderwerp stond. Het was de vennootschap die mr. X had gevraagd voor mevrouw op te treden; van het fingeren van een vooraf tot stand gekomen opdrachtrelatie was geen sprake (in 2013 wel; arbeidsrechtadvocaten hielpen toen hun cliënten zo nog massaal aan btw-voordeel).

De deken ging in appel.

Betalende partij
Intussen deed het hof een andere uitspraak (ECLI:NL:TAHVD:2020:163) waaruit leek te volgen dat de nota wel op naam van een derde mag staan als de advocaat verifieert wie de betalende partij is en wat de concrete relatie tot de cliënt is. Dan moet hij op de declaratie wel laten blijken wat hij heeft gedaan en voor wie, en op de nota duidelijk maken of anderszins kunnen aantonen waarom een derde betaalt.

Was dit een koerswijziging? vroeg de deken aan het hof. Kunt u nog een keer helder zeggen wat een advocaat moet doen?

Het Hof zegt het nu als volgt. Als het verzoek komt je declaratie aan een derde te richten moet je zorgen dat er geen misverstanden (bij bijvoorbeeld de fiscus) kunnen ontstaan en dat tenaamstelling en volledige inrichting juist zijn.

Het uitgangspunt is dat de declaratie op naam staat van de cliënt/opdrachtgever ten behoeve van wie de werkzaamheden zijn verricht, ook als een derde betaalt. Die derde mag je dan noemen onder ‘ter attentie van’ of ‘per adres’.

Maar voor zover de declaratie niet op naam van de cliënt/opdrachtgever staat moet uit de inrichting van de declaratie blijken wie de cliënt is, welke werkzaamheden zijn verricht en waarom de declaratie aan de derde is gericht.

Strikter
In dit geval maakte de onderwerpaanduiding ‘mevrouw P/OVG’ op de nota onvoldoende duidelijk dat mr. X niet voor de vennootschap had gewerkt. Bovendien moet, aldus het Hof, uit elke declaratie aan een derde of de begeleidende brief blijken dat en op welke grondslag de declaratie aan hem en niet aan de cliënt wordt gericht (wat strikter lijkt dan die beslissing uit 2020 – die sprak van  ‘anderszins aantonen’).

Dat de ‘derde’ wel degene was die mr. X vooraf de opdracht had gegeven krijgt in appel weinig aandacht.

De klacht is gegrond zonder maatregel.

Advertentie