In dit blad[1] publiceerden Nicole de Boer, Marc Janssen en Caspar Janssens (De Boer c.s.) een kritische bespreking van de aankondiging op rechtspraak.nl van een limiet aan de lengte van processtukken in handelszaken bij de hoven.[2] Wij willen als leden van de werkgroep die de wijziging van de landelijke procesreglementen voor civiele dagvaardingszaken, respectievelijk verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken bij de gerechtshoven heeft voorbereid,[3] graag op dit artikel reageren en een nadere toelichting geven.

De Boer c.s. voeren tegen de wijziging van de procesreglementen in essentie de volgende bezwaren aan: 1) een algemene limiet voor iedere zaak doet geen recht aan de verscheidenheid van zaken die soms meebrengt dat een langer processtuk nodig is om goed gestructureerd de feiten en de stellingen weer te geven; 2) de wijziging is een verkeerde maatregel om een probleem van de rechtspraak (een rechterstekort) te proberen op te lossen; 3) de rechter is lijdelijk en het is aan de advocaten te bepalen wat wel en niet wordt aangevoerd; 4) de parallel met de limieten in de procesvoering voor het HvJ EU gaat niet op; 5) de bevoegdheid tot het nemen van deze maatregel ontbreekt en (6) de maatregel is in strijd met het EVRM. Ook de adviescommissies burgerlijk procesrecht en intellectuele eigendom van de orde hebben zich kritisch over de maatregel uitgelaten.[4] In die adviezen worden ook als bezwaren genoemd: 7) er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de noodzaak van de maatregel en 8) er is geen voorafgaande consultatie met de orde geweest. Graag gaan wij in op deze argumenten.

Schrikbarend lang

Eind 2019 is in de vier hoven geïnventariseerd of lange processtukken als een probleem werden ervaren. Alle collega’s deelden de zorg dat de laatste jaren de omvang van de processtukken drastisch was toegenomen en nagenoeg alle collega’s stonden een maatregel voor waarmee regie wordt gevoerd op de lengte van processtukken. In een van de hoven is een enquête gehouden om zo mogelijk met concrete voorbeelden te illustreren dat processtukken te lang waren geworden. Een groot aantal raadsheren heeft daarop gereageerd met voorbeelden van – het moet helaas worden gezegd – veelal schrikbarend lange memories die zij op dat moment onder hun hoede hadden.

Vanzelfsprekend heeft een rechter meer tijd nodig voor het lezen van een stuk van 80 of 110 bladzijden dan voor een stuk van 25 bladzijden. Lange processtukken leiden onontkoombaar tot langere behandeltijden, vooral als de lezer al lezende de weg kwijtraakt. Bovendien ontnemen onnodig lange processtukken het zicht op de daadwerkelijke geschilpunten, waardoor het risico wordt vergroot dat niet al die geschilpunten effectief worden geadresseerd. Kortom, het probleem is alomtegenwoordig en in de aanloop naar de reglementswijziging voldoende onderzocht. Het is niet zo dat met de wijziging een probleem van onderbezetting op de civiele afdelingen van de hoven is aangepakt. Overigens zijn de personele middelen van de rechtspraak beperkt en daarom is het tegengaan van onnodig tijdverlies in ieders belang.

In februari 2020 heeft een delegatie van onze werkgroep de vergadering van het landelijk dekenberaad bezocht en de voorgenomen wijziging uitgebreid toegelicht. De dekens hadden begrip voor de maatregel. Mede daarom is besloten om verder te gaan met de wijziging. Ook in ressortelijke overleggen met de balie is gesproken over de voorgenomen wijzigingen. Uit de adviezen van de adviescommissies blijkt dat de orde zich gepasseerd heeft gevoeld. Dat was vanzelfsprekend niet de bedoeling en inmiddels heeft overleg met vertegenwoordigers van de orde ook plaatsgevonden.

Maximum

Er is goed nagedacht over het gekozen maximum. Zo’n tien jaar terug waren de memories in de meeste gevallen niet langer dan 15 à 20 bladzijden. Ook met een correctie voor toegenomen complexiteit, hoe ongrijpbaar die ook is, is een limiet van 25 bladzijden voor de memories in de meerderheid van de conformiteits-, verzekerings-, buren-, ontslag-, huur-, auteursrecht-, verdelings- en aannemingszaken enzovoort ruim voldoende. Advocaten in deze zaken zullen geen hinder hebben van de limiet.

Er zullen zeker zaken zijn die een ruimere toelichting nodig hebben dan 25 bladzijden. In zo’n geval kan een advocaat de rolraadsheer vragen om een langer processtuk te mogen indienen, als hij of zij van tevoren ziet aankomen dat meer ruimte nodig is. Ook kan worden gevraagd een akte te mogen nemen om een onderwerp nader te mogen toelichten, als pas al schrijvende wordt ontdekt dat meer pagina’s nodig zijn en een uitstel voor het nemen van de memorie niet mogelijk is. De rolraadsheer zal op zo’n verzoek in alle redelijkheid beslissen. Het voornemen is om over een jaar met de orde te evalueren hoe de maatregel in de praktijk uitwerkt.

De bevoegdheid voor deze maatregel vloeit voort uit de regierol van de rechter (art. 19 lid 2 Rv). Net zoals de rechter de mondelinge inbreng van een partij aan een maximum mag verbinden, mag de rechter dat doen met de schriftelijke inbreng van partijen. De lijdelijkheid van de rechter heeft daar een grens. Op een goed moment is er voldoende gezegd en geschreven, begrijpt de rechter voldoende wat er van hem of haar wordt gevergd en kan de beslissing worden genomen.

Dat beperking van de omvang van de processtukken niet met zoveel woorden in artikel 35 Rv wordt genoemd als onderwerp dat de regering bij AMvB kan regelen, brengt niet mee dat de rechter op dat punt onbevoegd is beleid te vormen. De rechter heeft een impliciete bevoegdheid een onderwerp als dit te regelen. Met het treffen van de maatregel van een maximum aan de processtukken treedt de rechter niet buiten de grenzen van zijn bevoegdheid.[5]

Er is geen sprake van schending van het recht op effectieve toegang tot de rechter, zoals gewaarborgd in artikel 6 EVRM. Het recht op toegang tot de civiele rechter is niet absoluut en mag worden onderworpen aan beperkingen, mits deze een legitiem doel dienen en proportioneel zijn. Voorkomen van overbelasting van de gerechten is een legitiem doel.[6]

Een beperking van de omvang van de processtukken tot 25, respectievelijk 15 bladzijden, met een ontheffingsmogelijkheid, is een proportioneel middel om dit doel te bereiken. Bevestiging daarvoor wordt gevonden in de beperkingen die het EHRM, het HvJ EU en het Gerecht van de EU stellen aan de omvang van processtukken in de voor hen aanhangige gedingen.[7]

Dat er, zoals De Boer c.s. stellen, in procedures voor het HvJ EU geen behoefte zou zijn aan langere processtukken, omdat de feiten al door de verwijzende rechter zijn vastgesteld, overtuigt niet. De complexiteit van het Unierecht en de manier waarop dat recht is omgezet in nationaal recht brengen mee dat bij het toelichten van het eigen standpunt van een partij in de prejudiciële procedure de limiet van 20 bladzijden in de prejudiciële procedure snel in zicht komt.

Daarnaast gelden ook limieten in rechtstreekse beroepen op het Gerecht en hogere voorzieningen bij het HvJ EU. Vaak gaat het daar om feitelijk complexe zaken, waaronder besluiten van de Europese Commissie in mededingingszaken die meer dan eens honderden bladzijden beslaan. Dat betekent dat de advocaat in zijn beroepschrift, dat in rechtstreekse beroepen bij het Gerecht tot 50 bladzijden is beperkt, en in hogere voorzieningen bij het HvJ EU tot 25 bladzijden, streng zijn stellingen moet selecteren.

Diepgang

De grootste zorg bij raadsheren over de toenemende omvang van de processtukken is dat het een negatieve invloed heeft op de planning en kwaliteit van de behandeling van de aan hen voorgelegde zaken. Door de nodeloze extra tijd die te omvangrijke processtukken vragen, blijven andere zaken liggen. Ook leiden dergelijke processtukken ertoe dat de rechters vaak tot vlak voor de zitting bezig zijn met uitsluitend het lezen van alle stukken. Er ontbreekt dan voldoende tijd om de informatie uit het dossier te laten bezinken, de stellingen grondig te toetsen aan rechtspraak en literatuur en de zaak intern gedegen voor te bespreken. En juist dit zijn werkzaamheden die ter zitting bijdragen aan een debat tussen advocaten en rechters dat diepgang heeft. Een dergelijk voldragen debat heeft vervolgens ook een positieve invloed op de daaropvolgende uitspraak. Deze diepgang dreigt verloren te raken als de rechters door onnodig veel leeswerk onvoldoende vat hebben kunnen krijgen op datgene wat van hen wordt gevraagd.

De hoven doen moeite om hun uitspraken beknopt en to the point te houden. Dat draagt bij aan de leesbaarheid en duidelijkheid van de uitspraken. De Boer c.s. betogen dat beknopte stukken vaak onduidelijk zijn. Wij hebben zelden een processtuk onder ogen gehad dat door zijn beknoptheid onduidelijk was. Het is in overweldigende mate omgekeerd: onduidelijk zijn lange stukken waarin door een onoverzichtelijke opbouw met uitweidingen en herhalingen – vaak telkens in iets andere bewoordingen – de lezer de weg kwijtraakt.

Het zou voor een constructieve en goed verlopende communicatie tussen advocaat en rechter goed zijn als in de processtukken de volgende hartenkreten van de hoven in acht zouden worden genomen:

– Geen herhalingen. Rechters zijn getraind in het onderscheiden van de stellingen en verweren van partijen. Ook na één keer is de boodschap overgekomen. Gaat het om de kernstelling, dan zou herhaling als een retorisch stijlmiddel op haar plaats kunnen zijn, maar in andere gevallen is het niet nodig. Als wordt geoordeeld dat niet is voldaan aan de stelplicht, ligt dit niet aan een gebrek aan herhaling maar aan het ontbreken van een stelling of een voldoende concrete onderbouwing.

– Vertel het eigen verhaal. De aandacht van de lezer verslapt als ongeveer alle rechtsoverwegingen van het vonnis integraal worden geciteerd en bij iedere rechtsoverweging telkens het volle arsenaal aan argumenten wordt herhaald. Even taai voor de lezer is het als in de memorie van antwoord op iedere alinea uit de grieven apart wordt gereageerd. Het is veel overtuigender als in een logisch betoog duidelijk wordt gemaakt waarom het aangevallen vonnis juist wel of niet moet worden vernietigd en waarom bepaalde door de wederpartij gestelde feiten niet juist zijn. Dat kan meebrengen dat een andere volgorde wordt gekozen dan de rechtbank in haar vonnis heeft gevolgd, maar dat is niet erg. De overtuigingskracht van een processtuk is sterk afhankelijk van een goed doordachte opbouw en een goede dosering van argumenten.

– Geef duidelijk aan op welke feiten stellingen of betwistingen zijn gestoeld, en maak duidelijk welke producties die stellingen of betwistingen ondersteunen, en waarom. Het komt te vaak voor dat in een brij aan aangedragen feiten en producties naar de onderbouwing van stellingen of betwistingen moet worden gezocht.

We kunnen meer wensen noemen, maar we beperken ons hier tot deze drie. Zij zijn het meest belangrijk. Uiteraard is het zinvol als rechtspraak en advocatuur in dialoog blijven over dergelijke aspecten.

Wij hopen dat wij met deze reactie de angst hebben weggenomen, dat het vanaf 1 april voor advocaten die in hoger beroep procederen veel moeilijker is om het standpunt van de cliënt goed voor het voetlicht te brengen. In verreweg de meeste zaken zal de wijziging naar verwachting een positief effect voor alle betrokkenen sorteren. Wil een advocaat toch een langer processtuk indienen, dan moet hij daarvoor toestemming aan de rolraadsheer vragen. Een dergelijk verzoek zal in alle redelijkheid worden beoordeeld. Naar onze overtuiging draagt de wijziging bij aan een vruchtbaar en diepgaand debat over de zaak.

[1] Adv.bl. 2021/1, p. 58 e.v. of https://www.advocatenblad.nl/2021/02/02/limiet-aan-lengte-processtukken-1-aprilgrap/

[2] https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-rechtspraak/Nieuws/Paginas/Per-1-april-limiet-aan-lengte-processtukken-bij-de-civiele-afdelingen-gerechtshoven.aspx.

[3] Mrs. J.C. Toorman, P.M. Arnoldus-Smit, P. Glazener & F.J. de Vries zijn (senior)raadsheer in de hoven Amsterdam, ’s-Hertogenbosch, Den Haag, resp. Arnhem-Leeuwarden.

[4] Zie ook T. Barkhuysen, ‘Intelligent omgaan met lange processtukken’, NJB 2021/1 en Wouter Pors, ‘Beperking van processtukken in hoger beroep onjuist en onacceptabel’, IEF 19675.

[5] K. Teuben, ‘Rechtersregelingen in het burgerlijk (proces)recht’, (BPP II), Kluwer: 2004, §§ 4.4.4.2-3.

[6] Van Dijk c.s., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, 2018, nr. 10.3.6 c.

[7] EHRM: lid 2 sub b van Rule 47 van de Rules of Court (20 blz.); als de schriftelijke pleitnota “exceptionally” 30 blz. overschrijdt, moet een korte samenvatting worden toegevoegd (Practice Directions, Written pleadings, onder 12); HvJ EU: de punten 12 (prejudiciële procedure, 20 blz.), en 21 en 22 (hogere voorziening, 25 blz.) van de Praktische aanwijzingen voor de partijen inzake bij het Hof aangebrachte zaken, Pb 2020 L 42/1; Gerecht: punt 105 van de Praktische uitvoeringsbepalingen voor het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

Advertentie