Dat blijkt uit het vrijdag gepubliceerde Jaarverslag tuchtrechtspraak advocatuur 2020. In 2020 zijn bij de raden van discipline 993 nieuwe zaken ingekomen. Dat is een toename van ruim zeventien procent ten opzichte van 2019. Toen kwamen er 846 zaken binnen. De raden hebben 878 zaken afgedaan in 2020.
De gemiddelde doorlooptijd van de tuchtzaken in 2020 was iets meer dan zeven maanden. De afgelopen drie jaar is de doorlooptijd steeds iets langer geworden, blijkt uit het jaarverslag. Oorzaken hiervoor zijn volgens de tuchtcolleges onder meer de toename van het aantal nieuwe zaken, capaciteitsproblemen en in 2020 ook de door de overheid genomen coronamaatregelen waardoor een aantal zittingen moest worden verplaatst.
In 2020 was ongeveer een derde van de klachten (gedeeltelijk) gegrond. Van de 803 tuchtrechtelijke oordelen die de raden van discipline in 2020 op grond van artikel 48 Advocatenwet gaven, luidden er 545 ongegrond of niet-ontvankelijk. De resterende 258 klachten waren gegrond.
Oordelen
Van het totale aantal van 803 (in 2019 waren dat er 882) tuchtrechtelijke oordelen was 67,9 procent ongegrond of niet-ontvankelijk en 3,7 procent gegrond zonder maatregel. In 13,3 procent van de gevallen werd een waarschuwing opgelegd, bij 7,6 procent een berisping, bij 2,9 procent een voorwaardelijke schorsing, bij 2,9 procent een onvoorwaardelijke schorsing en bij 1,7 procent een schrapping. Deze percentages waren in vorige jaren globaal hetzelfde, dus er is in 2020 niet beduidend zwaarder of lichter gestraft.
Op 17.964 Nederlandse advocaten in 2020 werd 260 keer ingegrepen door de tuchtrechter in eerste aanleg. Dit betekent dat 1,45 procent van de advocaten in 2020 tuchtrechtelijk is veroordeeld. Dat is iets minder dan in 2019 toen 1,65 procent van de advocaten tuchtrechtelijk werd veroordeeld. De meeste klachten gaan over het brede gebied van het civiele recht. Op de tweede plaats staat tuchtrecht, gevolgd door het strafrecht.
Bij het hof van discipline is het aantal ingekomen zaken in 2020 ten opzichte van vorig jaar gedaald van 357 naar 326. Het aantal afgedane zaken is toegenomen van 339 in 2019 naar 385 in 2020. De doorlooptijd van een procedure bij het hof was in 2020 gemiddeld iets meer dan zeven maanden. In 2019 was dat nog zeven maanden.
Veelklagers
In het voorwoord laten de voorzitters van respectievelijk de raden en het hof Quirine Falger en Tjeerd Zuidema weten dat de belasting die veelklagers voor de tuchtrechtspraak vormen een aandachtspunt is. Vorig jaar heeft het hof aan 21 personen laten weten dat op hun verdere berichten niet zal worden gereageerd. Het wordt als problematisch gezien dat de mogelijkheden om op te treden tegen misbruik van het klachtrecht gebrekkig zijn.
De tuchtcolleges zagen in 2020 een toename van bagatelzaken, lichtvaardig ingediende wrakingsverzoeken, kansloze herzieningsverzoeken en klachten tegen functionarissen van de tuchtcolleges. ‘Dit leidt tot een grote belasting voor de capaciteit van de tuchtcolleges en de dekens en ook tot ergernis en frustratie bij verwerende advocaten. Dergelijke verzoeken en klachten leveren geen bijdrage aan de bewaking en bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening.’
Het hof en de raden van discipline juichen het daarom toe dat de wetgever onderzoekt op welke wijze hier paal en perk aan kan worden gesteld. Zij stellen voor dat zij ruimere mogelijkheden krijgen om klacht- en wrakingszaken buiten behandeling te stellen.
Rechtsbijstand
De voorzitters vragen verder aandacht voor de gefinancierde rechtsbijstand en halen daarbij een tuchtzaak van eind 2020 aan. Het hof bekrachtigde toen een beslissing waarbij de advocaat een schorsing was opgelegd van twaalf weken. ‘De advocaat in kwestie had, min of meer bij wijze van verontschuldiging, aangevoerd dat het ging om een zaak op toevoegingsbasis. Het hof overweegt ten overvloede dat “het feit dat het hier een zaak betrof die op basis van een toevoeging werd behandeld, geen verschil maakt voor de eisen die mogen worden gesteld aan de kwaliteit van dienstverlening door een advocaat”.’
De tuchtcolleges tekenen hierbij aan dat het ‘voor deze vanzelfsprekendheid wel nodig is dat de overheid een stelsel van gefinancierde rechtsbijstand inricht waarbij advocaten die rechtsbijstand op toevoegingsbasis verlenen adequaat worden beloond’. Dit klemt volgens de voorzitters temeer als rechtzoekenden die aangewezen zijn op gefinancierde rechtsbijstand een geschil met diezelfde overheid hebben.