De afgelopen jaren zijn steeds meer vraagtekens geplaatst bij de rol van met name Zuidas-kantoren die mogelijke fraude en corruptie laten onderzoeken door advocaten. Voor het OM kan dergelijk feitenonderzoek besparing van werk betekenen. In de politiek wordt gevreesd dat dergelijk onderzoek niet altijd objectief is, aangezien advocaten immers partijdig zijn.
De algemene raad van de NOvA liet al eerder weten dat intern feitenonderzoek onder de beroepsuitoefening van de advocaat valt, aangezien het gaat over de bepaling van de rechtspositie van de cliënt. Niettemin zijn er ook risico’s, onderkent de algemene raad.
Om te zorgen dat advocaten die risico’s mijden, heeft de algemene raad de toelichting op gedragsregel 2 aangepast, met name de passage die over de partijdigheid handelt.
Concreet noemt de raad de volgende punten:
- Geen misverstand laten bestaan over zijn hoedanigheid en zijn rol als partijdige belangenbehartiger (zie ook gedragsregel 9) en mede daardoor duidelijk te maken wie de opdrachtgever/cliënt is en wat het doel/reikwijdte is van het onderzoek.
- Eventuele toepasselijke protocollen naleven en voldoende hoor- en wederhoor toepassen, mede om te voorkomen dat de belangen van de wederpartij of derden nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
- Dat er geen (schijn van) belangenverstrengeling optreedt, bijvoorbeeld als de advocaat nauwe banden heeft (gehad) met voor het onderzoek relevante personen en onvoldoende afstand houdt, als eerder door de advocaat of diens kantoorgenoten is opgetreden in een kwestie die onderdeel kan worden of is van het onderzoek, en als na het onderzoek naar aanleiding hiervan wordt opgetreden door hetzelfde kantoor (zie ook gedragsregel 15);
- Dat het rapport van het interne feitenonderzoek (onbedoeld) in de openbaarheid kan komen of dat de resultaten van het interne feitenonderzoek niet direct aan een derde worden uitgebracht, in plaats van (uitsluitend) aan de cliënt (zie ook gedragsregel 3);
- Dat de goede beroepsuitoefening niet wordt geschaad door een voorafgaande afspraak dat de resultaten van het interne feitenonderzoek naar buiten worden gebracht. De advocaat heeft een wettelijke geheimhoudingsplicht (art. 10a Advocatenwet, eerste lid onderdeel e, en gedragsregel 3) en dient steeds een eigen afweging te maken over de toepasselijkheid daarvan, zelfs wanneer de cliënt haar of hem uit deze geheimhoudingsplicht zou ontslaan. De maatschappij moet erop kunnen vertrouwen dat advocaten hun beroepsgeheim serieus nemen. Een algemene afspraak vooraf om het beroepsgeheim prijs te geven is met dit uitgangspunt lastig te verenigen.
- Dat zijn onafhankelijkheid niet in de knel komt doordat een derde (bijvoorbeeld opsporing of toezichthouder) zeggenschap heeft bij of invloed uitoefent op de wijze waarop de advocaat het interne feitenonderzoek uitvoert.
Kantoren die feitenonderzoek doen, dienen volgens de raad extra alert te zijn wanneer anderen dan de cliënt zeggenschap hebben of invloed uitoefenen op het onderzoek. Ook onderzoek dat zich uitstrekt naar mogelijke onregelmatigheden waarbij de advocaat of diens kantoor eerder betrokken is geweest, kan botsen met de gedragsregels. Datzelfde geldt wanneer de resultaten van het interne feitenonderzoek niet uitsluitend aan de cliënt worden uitgebracht, maar direct aan een derde.