Er is veel media-aandacht besteed aan de Kamerbrief van 12 oktober 2021, waarin door de demissionair minister-president Rutte namens het kabinet is aangegeven, dat een troonopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht. Er is minder of geen aandacht besteed aan het antwoord van het kabinet op de vraag van het kamerlid Kathmann (PvdA) hoe de term ‘wettige nakomelingen’ als verwoord in de artikelen 25 en 31 Grondwet moeten worden uitgelegd. Kathmann vroeg namelijk of kinderen voortkomend uit een wettig huwelijk tussen het staatshoofd en iemand van hetzelfde geslacht of adoptiekinderen dan wel kinderen voortkomend uit donatie van zaad of IVF met draagmoeder onder de term ‘wettige nakomelingen’ vallen.
Toestemmingswet
Het antwoord van het kabinet luidde daarop, dat hoewel het moderne familierecht veel ruimte biedt aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen, het onvermijdelijk is dat er ‘fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet’. Daarom, aldus het kabinet, zal in het kader van een toekomstige toestemmingswet nader stil gestaan kunnen worden bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het geldende afstammingsrecht. Het kabinet vond het niet dienstig om daarop vooruit te lopen.
De regering ziet kennelijk in, dat met de grondwettelijke term ‘wettige nakomelingen’ niets anders bedoeld kan zijn dan kinderen die uit een huwelijk zijn geboren. Daaronder vallen dus niet alle kinderen, die volgens ons Burgerlijk Wetboek als ‘wettig’ worden beschouwd. Er is in dit opzicht sprake van een lastige discrepantie tussen het staatsrecht en het civiele recht. De geldende Grondwet biedt onvoldoende basis om kinderen die niet uit een wettig huwelijk van de kroonopvolger zijn geboren, in aanmerking te laten komen voor troonopvolging. Het lijkt daarom verstandig, anders dan het kabinet het ziet, dat niet gewacht wordt totdat een toekomstige toestemmingswet wordt behandeld. Er is alle reden om reeds op dit moment na te denken over wijziging van de relevante bepalingen in de Grondwet.
Partnerschap
Daarvoor is ook nog een andere reden, waarop ik in 2004, kort na de geboorte van prinses Amalia, in het Nederlands Juristenblad (NJB 2004, afl. 32, p. 1696) heb gewezen. De huidige bepalingen in de Grondwet vereisen slechts dat een troonopvolger, wil hij of zij in aanmerking blijven komen voor troonopvolging, in geval van huwelijk daarvoor bij wet toestemming krijgt. Er is niet bepaald, dat een troonopvolger die een geregistreerd partnerschap aangaat wettelijk toestemming nodig heeft. Een troonopvolger die een geregistreerd partnerschap aangaat, zonder wettelijke toestemming, verliest dus niet het recht op troonopvolging. Ook kinderen, die uit zo’n geregistreerd partnerschap worden geboren, komen naar mijn mening gewoon in aanmerking voor troonopvolging. Immers, zowel artikel 25 als artikel 31 van de Grondwet spreken over wettige nakomelingen en reppen niet over het huwelijk.
Het vorenstaande betekent ook, dat de Grondwet een verboden onderscheid maakt tussen (mogelijke) troonopvolgers, naar gelang zij gehuwd zijn of geregistreerde partners. Om een huwelijk aan te gaan is namelijk wettelijke toestemming nodig. Om een geregistreerd partnerschap aan te gaan niet. Artikel 28, eerste lid Grondwet bepaalt dat de koning die een huwelijk aangaat buiten de wettelijke verleende toestemming daardoor afstand doet van het koningschap. Hetzelfde geldt voor iemand die het koningschap kan beërven. Artikel 28 Grondwet discrimineert aldus de gehuwde koning, alsook (mogelijke) troonopvolgers die trouwen. Ook daarom is het hoog tijd, dat de Grondwet wordt aangepast.
Herman Loonstein is advocaat in Amsterdam