
Op 11 oktober deed de rechtbank Amsterdam uitspraak in de zaak van de moord op Derk Wiersum. Verdachten Giërmo B. en Moreno B. kregen een gevangenisstraf opgelegd van dertig jaar. Zouden zij vóór de ingrijpende wetswijziging van 1 juli 2021 zijn veroordeeld, dan waren zij in beginsel onder voorwaarden na twintig jaar op vrije voeten gekomen. Omdat de berechting na invoering van de SenB plaatsvond, moeten zij 28 jaar de cel in en blijft er nog twee jaar over voor zogeheten resocialisatie (in de vonnissen wordt de Wet SenB overigens niet genoemd).
Voorzitter Jeroen Soeteman (47) van de Nederlandse Vereniging van StrafrechtAdvocaten (NVSA) wil niet ingaan op de zaak-Wiersum. In het algemeen noemt hij de insteek van de Wet straffen en beschermen ‘onverstandig en onbegrijpelijk. Uitgangspunt in de wet is dat verdachten die na 1 juli zijn veroordeeld langer in de cel moeten zitten. Voor veroordeelden die meer dan zes jaar krijgen opgelegd, pakt de wet negatief uit. Voorbeeld: een verdachte krijgt 24 jaar cel voor moord. Voor 1 juli moest hij daar zestien jaar van zitten. Na 1 juli 22 jaar. Dat is 37,5% meer celstraf! Bovendien is bij langgestraften veelal sprake van geestelijke en maatschappelijke problematiek. Hoewel in de wet het penitentiaire programma is aangepast, is twee jaar is echt te kort om deze mensen in de gaten te houden en weer op de rit te krijgen en bestaat er een grotere kans op recidive’.

Deze zorgen delen ook wetenschappers. Sanne Struijk (41) is universitair hoofddocent strafrecht aan de Erasmus School of Law en bijzonder hoogleraar Penologie en penitentiair recht aan Rijksuniversiteit Groningen. Ze werkte mee aan het rapport ‘De praktijk van de voorwaardelijke invrijheidstelling in relatie tot speciale preventie en re-integratie’. Het rapport uit 2018 werd geschreven in opdracht van het ministerie van Justitie en Veiligheid. De toenmalige onderzoeksvraag luidde: is er voldoende noodzaak om de regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) aan te passen? ‘Kort samengevat was die noodzaak en onderbouwing er uit wetenschappelijk oogpunt onvoldoende,’ legt Struijk uit. ‘De regeling functioneerde adequaat. Het systeem werkt over het algemeen goed, bij de Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling (CVvi) is veel expertise en per gedetineerde kan maatwerk worden geboden.
Van oudsher is de voorwaardelijke invrijheidstelling gericht op de toekomst; hoe zorgen we ervoor dat iemand beter terugkeert in de samenleving met als doel recidive te voorkomen? De nieuwe wet beoogt een ander doel: vergelding en rechtdoen aan het leed van de slachtoffers en de maatschappij. De vraag is of de samenleving veiliger wordt wanneer een dader gedurende langere tijd met veel hulp, controle en toezicht kan terugkeren in de maatschappij óf wanneer hij na een lange gevangenisstraf slechts twee jaar krijgt om terug te keren in de maatschappij. Ik heb het antwoord niet, al denk ik wel dat de spreekwoordelijke stok achter de deur door inperking van de duur van de VI een stuk korter is geworden.’
Strafkorting

De voorwaardelijke invrijheidstelling kent in Nederland een lange geschiedenis. Al in 1886 werd de VI opgenomen in het Wetboek van Strafrecht (invrijheidstelling in combinatie met het stellen van voorwaarden en het uitoefenen van toezicht op de naleving daarvan gedurende een proeftijd). Doel: gedragsbeïnvloeding van gedetineerden tijdens de laatste fase van de opgelegde straf. Met het stellen van bijzondere voorwaarden en het uitoefenen van toezicht zou de overgang naar de maatschappij van langgestraften geleidelijker verlopen. Omdat er in de loop van de decennia nauwelijks meer gebruik werd gemaakt van de regeling, werd het systeem van de VI vervangen en aangepast. In de praktijk betekende dit echter dat de door de rechter opgelegde vrijheidsstraf standaard met een derde werd bekort: de ‘automatische strafkorting’.
Begin deze eeuw ontstond er steeds meer kritiek op de deze ‘automatische strafkorting’. Na de moord op Pim Fortuyn op 6 mei 2002 kwam de maatschappelijke discussie in een stroomversnelling. Volkert van der G. kreeg in 2003 achttien jaar gevangenisstraf opgelegd. Door de strafkorting keerde hij na twaalf jaar terug in de samenleving, met een aantal voorwaarden aan de VI. Zo stond hij onder permanent elektronisch toezicht, had een contactverbod met de nabestaanden van Pim Fortuyn en de media, een gebiedsverbod in bepaalde steden en een meldplicht bij reclassering. ‘Het Openbaar Ministerie had hem een pakket aan voorwaarden opgelegd om te laten zien dat hij nog niet van hen af was,’ vertelt Jacco Janssen (54), strafrechter bij de rechtbank Rotterdam. ‘Maar Van der G. is zich vervolgens suf gaan procederen. Er bleef uiteindelijk niet veel overeind van de opgelegde maatregelen. De gevolgen voor de publieke opinie waren groot: voor moord hoef je dus maar twaalf jaar te zitten.’

In 2008 werd de wet voor het eerst gewijzigd en werd de vervroegde invrijheidstelling een voorwaardelijke invrijheidstelling. Op 1 juli 2021 werd met de Wet straffen en beschermen de voorwaardelijke invrijheidstelling beperkt tot twee jaar. Bij de invoering van de wet, die zowel in de Tweede als in de Eerste Kamer met een ruime meerderheid werd aangenomen, sprak demissionair minister Sander Dekker: ‘Een dader die ver voor het einde van zijn celstraf alweer op vrije voeten komt, voelt onrechtvaardig en is niet uit te leggen aan slachtoffers. Dat gaat daarom vanaf vandaag veranderen: straf is straf. En om te voorkomen dat een crimineel opnieuw in de fout gaat, moet hij voortaan vanaf dag één actief aan de slag met beter gedrag – in de bak, aan de bak.’
Het is exact waar ook de Federatie Nabestaanden Geweldslachtoffers (FNG) voor pleitte. ‘We begrijpen echt wel dat je een gevangene na twintig jaar cel niet ineens op straat moet zetten, maar twee jaar voor resocialisatie lijkt ons meer dan genoeg,’ vertelt voorzitter en ervaringsdeskundige Jack Keijzer (64). In 2007 werd zijn zestienjarige zoon Pascal gestoken en met een auto overreden bij een drugsruzie. De dader kreeg vijftien jaar cel en kwam na tien jaar voorwaardelijk vrij.
‘Je moet als maatschappij ergens een grens trekken, die was tot nu toe te arbitrair. Bovendien kun je als gevangene ook al tijdens je detentie aan jezelf en je resocialisatie werken, zoals een studie of therapie volgen. Dat gebeurt nu nog in onvoldoende mate.’
Slachtofferhulp Nederland deelt het standpunt van de FNG en is blij dat de wensen van de slachtoffers bij de tenuitvoerlegging van een straf nu ook zijn verankerd in de wet. Ook Reclasseringsorganisaties (Reclassering Nederland, Leger des Heils en Stichting Verslavingsreclassering GGZ, SVG) zijn van mening dat de herziening van de wet ten goede komt ‘aan de uitlegbaarheid en de uitvoerbaarheid van de strafoplegging en een betere basis biedt voor maatschappelijk draagvlak’. Wel waarschuwen ze voor een toename van berekenende daders die zonder begeleiding terugkeren in de samenleving (een dader die niet met VI gaat, is er immers van verzekerd dat op de einddatum de bemoeienis van de overheid ophoudt). De Raad voor de rechtspraak was in adviezen kritisch over de nieuwe wet.
Slachtoffers

De nieuwe wet geeft het Openbaar Ministerie (OM) meer bevoegdheden. ‘Voortaan beslist het OM over de voorwaardelijke invrijheidstelling en over de voorwaarden. Het is de bedoeling dat ook slachtoffers hier een stem in krijgen,’ legt Mariëtte Bode (57), landelijk hoofdadvocaat-generaal van het ressortsparket, uit. ‘Bij ernstige en complexe zaken vragen we het Adviescollege Voorwaardelijke Invrijheidstelling (AVI) om advies. De duur van de VI is beperkt tot twee jaar, maar de bijbehorende proeftijd kan met toestemming van de rechter eenmaal met twee jaar worden verlengd. Bij zware gewelds- en zedendelicten kan die proeftijd zelfs steeds worden verlengd. We denken dat er een volwaardig systeem is neergezet met voldoende waarborgen voor veroordeelden.’
In de praktijk lijkt de wet nog niet overal het beoogde doel van de hogere strafoplegging te hebben bereikt. ‘In de memorie van toelichting op de wet schreef demissionair minister Dekker duidelijk dat het niet de bedoeling is dat rechters anders gaan straffen,’ vertelt strafrechter Jacco Janssen. ‘Natuurlijk moeten rechters rekening houden met de nieuwe wet, want er geldt maar één wet. Maar rechters moeten ook rekening houden met alle omstandigheden die van invloed zijn op de strafmaat. Een wetswijziging valt daar dus ook onder. In praktijk kan dat betekenen dat een bruto straf (de totale strafmaat) bij een zwaar delict lager uitvalt omdat de netto gevangenisstraf (het deel zonder de VI) bij de nieuwe wet hoger wordt. Dat is geen rechterlijke ongehoorzaamheid, maar het maken van een goede afweging. Precies wat rechters behoren te doen.’
Er zijn al zaken bekend waarbij de Wet straffen en beschermen is meegenomen in de strafmaat. Voorbeeld is een uitspraak van 17 september van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2021:8989), waarbij de dader werd veroordeeld tot acht jaar cel en tbs wegens doodslag op zijn vriendin. De rechtbank schreef in het vonnis: ‘Verdachten die na 1 juli 2021 worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van meer dan zes jaar zullen op grond van deze wet doorgaans (aanzienlijk) later vrijkomen dan verdachten die voor die datum tot een gevangenisstraf van dezelfde duur zijn veroordeeld. De rechtbank vindt het niet goed uit te leggen dat de verdachte enkel door deze wetswijziging met een beduidend hogere netto gevangenisstraf zou worden geconfronteerd. Uitsluitend om die reden zal de rechtbank de officier van justitie niet geheel volgen in haar eis.’ Het OM had tien jaar geëist.
Omgekeerd bestaan ook al uitspraken waarbij de straf niet wordt gematigd vanwege de Wet SenB, zoals blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 juli (ECLI:NL:RBDHA:2021:7533). De verdachte kreeg twintig jaar gevangenisstraf voor een oorlogsmisdrijf gepleegd in Syrië: ‘Anders dan de verdediging verzoekt, weegt de rechtbank niet mee dat de nieuwe VI-regeling een kortere VI-duur tot gevolg zou hebben dan onder de oude regeling. Dat een veroordeelde onder de oude VI-regeling bij langdurig opgelegde gevangenisstraffen per definitie slechts twee derde van zijn straf zou uit moeten zitten, gaat immers niet op. Dit was, net zoals het nu is bij de nieuwe VI-regeling, afhankelijk van verschillende factoren. De VI kan worden herroepen, uitgesteld en er kan zelfs afstel van de VI plaatsvinden. De rechtbank legt daarom een straf op die naar haar oordeel recht doet aan het feit zonder acht te slaan op een eventuele VI-periode, omdat op dit moment niet is te zeggen of de verdachte daarvoor in aanmerking zal komen.’
Straffen rechters in de praktijk mogelijk anders dan de wet beoogt, het Openbaar Ministerie zal de strafeisen niet wijzigen. ‘Dat doet het OM in beginsel niet,’ stelt landelijk hoofdadvocaat-generaal Mariëtte Bode. ‘De minister wil een strafverzwaring omdat dit beter past bij het gevoel van onrechtvaardigheid dat in de samenleving leeft. We geven gevolgen aan de wensen van de politiek. Mocht de praktijk vanuit het recht zich ontwikkelen, dan zullen we ons beraden. We zien ook rechters momenteel anders vonnissen, waardoor er een lichtere straf ontstaat. Ik denk dat dit effect op termijn een beetje zal wegebben.’
Juist door de hele discussie rondom de Wet SenB is bij amendement in de wet opgenomen dat deze na vijf en tien jaar wordt geëvalueerd. Jacco Janssen verwacht dat de strafoplegging de komende jaren zal tenderen naar een nieuw evenwicht: niet méér bruto straf (de totale strafmaat), wel naar een langere netto gevangenisstraf (het deel zonder de VI). ‘Dat komt niet doordat demissionair minister Dekker dit graag wil, maar omdat rechters binnen de wettelijke kaders rekening houden met alle omstandigheden. Daar valt ook onder wat de Hoge Raad en wellicht het Europese Hof zullen vinden van de nieuwe wet. Rechters waaien niet met alle winden mee, maar passen de wet toe. Zo hoort het proces te verlopen in een democratische samenleving.’
Jeroen Soeteman: ‘De Nederlandse Vereniging van StrafrechtAdvocaten hoopt natuurlijk dat de Wet straffen en beschermen wordt teruggedraaid. Al verwacht ik dat niet, want politiek gezien is de positie van daders impopulair. Wat ik wel kan duiden, is dat we een balans moeten zoeken tussen vergelding voor slachtoffers en toekomstgericht werken met daders. Hoe beter mensen socialiseren, hoe veiliger de maatschappij wordt.’